Quantcast
Channel: Vers Beton
Viewing all 2942 articles
Browse latest View live

Crimson lanceert nieuwe onafhankelijke school in Rotterdam want het is hier ‘contradictory and complex’

$
0
0

De Rotterdamse architectuurwereld is een nieuwe opleiding rijker. De multidisciplinaire Independent School for the City moet studenten van over de hele wereld aantrekken die zich met stedelijke vraagstukken bezighouden. We spraken de oprichters van Crimson over hun ambities met the school.

Mike Emmerik, Simone Rots en Michelle Provoost

Crimson is een onafhankelijk bureau van architectuurhistorici dat in 2019 een kwart eeuw bestaat. In de architectuurwereld is de naam Crimson onlosmakelijk verbonden met hun project WIMBY! Hoogvliet (Welcome into my backyard!, 2001-2008) over de cultuurhistorie en vernieuwing van de Rotterdamse satellietstad. Sinds dat project is Crimson een autoriteit op gebied van New towns, geplande stadsuitbreidingen. Ze leiden het International New Town Institute dat hier wereldwijd onderzoek naar doet.

Recent ruilde Crimson hun statige kantoor aan de Mathenesserlaan in voor een verdieping in het Rotterdam Central District, een gebouw van hun favoriete Rotterdamse starchitect avant-la-lettre: Hugh Maaskant. Om die nieuwe zichtbaarheid in de stad te bekrachtigen start Crimson bovendien een school in 2019. We spreken daarover met ‘drie generaties’ Crimson: Michelle Provoost, Simone Rots en jongste aanwinst Mike Emmerik.

Gaat Crimson een nieuwe fase in, na 25 jaar?

Simone Rots: “De hoogleraar waarbij we zijn opgeleid, architectuur- en stedebouwgeschiedenis Ed Taverne, zei altijd dat je niet in het archief moet blijven zitten maar deel moet nemen aan het stedelijk debat. Ons bureau is ontstaan uit verschillende lichtingen van zijn architectuurhistorici. Wij pakken dat aan door onderzoek te doen naar de identiteit van de stad. Vanuit die positie geven we les, maken we strategieën, verkenningen maar werken we ook werken aan ontwikkelingen.”

“De verhuizing naar deze plek is een vernieuwing van het bureau. Je voelt dat de stad in ontwikkeling is hier en dat je te maken hebt met buren die bezig zijn met de stad, en je in een pand zit, waarvan het niet zeker is dat het blijft staan. We hebben die stap heel bewust gezet.”

“We hebben ook altijd geprobeerd om bemoeizuchtig te zijn, waardoor die kritiek en reflectie operationeel kan worden”

Waarom was de tijd rijp voor de school?

Michelle Provoost: “Bij Crimson hebben we altijd twee parallelle trajecten gelopen: aan de ene kant de traditionele rol van de architectuurhistoricus die onderzoekt, zijn mening geeft, aan de zijlijn staat en bijdraagt aan het debat door reflectie. Maar we hebben ook altijd geprobeerd om bemoeizuchtig te zijn, waardoor die kritiek en reflectie operationeel kan worden. En dat hebben we gedaan met enerzijds grote projecten, zoals Leidsche Rijn, een groot stedenbouwkundig plan van Riek Bakker en Rients Dijkstra. Maar ook hebben we lang in Hoogvliet gewerkt en leidden we de eerste fase van de transformatie van de Hofbogen. We zijn ook over de grens gaan kijken, buiten Rotterdam, met het International New Town Institute. Daar hebben we alle kennis van Hoogvliet uitgetest en geëxporteerd naar andere delen van de wereld, zo ver weg als Brazilië, China, en Ghana.”

“De oprichting van The School is een soort homecoming, waarin we al die verschillende werelden aan elkaar verbinden: van Hoogvliet tot Afrika en alles ertussenin. Het heeft ook met leeftijd te maken denk ik: je ontwikkelt kennis en op een gegeven moment heb je behoefte om het over te dragen aan jongere generaties. Maar wij spiegelen ons ook aan de zienswijze van die jonge generaties om onszelf te ontwikkelen. Ik zie die school daarom net zo goed als een school voor de studenten als voor onszelf.”

The Independent School for the City is een samenwerking met ontwerpbureau ZUS. Wat wordt de rol van ZUS en hoe is die samenwerking ontstaan?

Michelle: “Dat dateert van de WIMBY!-tijd waar we ZUS rond 2002 hebben leren kennen, we waren net in Hoogvliet begonnen. Het klikte erg goed. Vervolgens hebben we in de Internationale Architectuur Biënnale van 2009 samengewerkt waar we telkens met dezelfde thema’s aan kwamen, zoals permanente tijdelijkheid.”

Simone: “Wij waren toen bezig met de Hofbogen, zij met de Luchtsingel, dus daar kwam het ook letterlijk samen…”

Michelle: “Daarmee werd de samenwerking ook heel concreet en dachten we, we moeten eigenlijk een opleiding beginnen over deze thema’s. Het viel ons op dat dit nergens werd onderwezen, toen zeker nog niet.”

Simone Rots, Michelle Provoost en Mike Emmerik

Dus The Independent School for the City is samen met ZUS bedacht?

Simone: “Ja, ZUS is mede-initiator. Omdat we vanuit andere disciplines werken, zijn we complementair aan elkaar. We vinden elkaar in de activistische, kritische rol. Maar we zijn niet alleen tegendraads.”

“Een activistische, kritische houding is wel populair maar wordt nog nergens onderwezen”

Michelle: “Inmiddels is die activistische rol een vrij populaire en ontwikkelde stroming in de stedelijke ontwikkeling. Niet alleen in Rotterdam maar ook buiten Nederland. De bureaus die op eenzelfde manier werken kennen we. We willen met het internationale netwerk de school voeden.”

Mike: “Een actieve kritische houding betekent ook het zelf initiëren van projecten en onderzoek en van daaruit de gangbare gang van zaken ter discussie stellen en alternatieven voorstellen. Dat wordt wel gedaan maar nog nergens onderwezen.”

Wat kunnen mensen verwachten van de school?

Mike: “Het wordt een post-master voor mensen die al een academische opleiding op zak hebben. We zetten in op een multidisciplinaire groep. Dus niet alleen maar architecten en stedebouwkundigen, maar bijvoorbeeld ook historici, sociologen, geografen, filmmakers of fotografen. Het programma is waarschijnlijk een eenjarig programma van 3 dagen per week. Door middel van drie blokken kunnen deelnemers hun eigen onderzoek vormgeven. Je leert eerst skills en manieren van naar de stad kijken. Studenten gaan daarna naar één van de internationale partners, zoals in Shenzhen of Nairobi. Terug in Rotterdam verwerken de studenten hun observaties. Het resultaat kan een boek, een ontwerp, een tentoonstelling of een tekst zijn.”

“Steeds meer mensen in ons netwerk hebben interesse getoond om aan de school bij te dragen”

“Het onderwijs bestaat uit door ons gecureerde masterclasses. Mensen in ons netwerk bieden begeleiding, denk aan filmmaker Jord den Hollander, tentoonstellingsmaker Edith Gruson, grafisch ontwerper Gerard Hadders, stadssocioloog Arnold Reijndorp, tentoonstellingsmaker Herman Kossmann en natuurlijk ZUS en wij. Die groep begint zich uit te breiden. Steeds meer mensen hebben interesse getoond om aan de school bij te dragen.”

De opleiding is niet geaccrediteerd, jullie zijn niet verbonden aan een officieel opleidingsinstituut. Is dat een bewuste keuze? Of uit noodzaak?

Simone: “Dat is heel bewust, omdat we die onafhankelijke positie willen houden. Op die manier hoeven we ons niet te houden aan de regels en eisen die gesteld worden. In een onafhankelijke positie kun je flexibel zijn en inspelen op de actualiteit. Wij bepalen hoe de opleiding er uitziet en hoeven ons niet te verantwoorden.”

Chris van Langen (hoofd van de Rotterdamse Academie van Bouwkunst) zegt over jullie initiatief: ‘als je gaat concurreren met opleidingen als de Architectural Association (AA) in Londen dan moet je echt grote namen binnenhalen, daar komen de studenten op af.’ Zien jullie jezelf als concurrenten van de AA?

Michelle, lachend: “De AA was hier toevallig vorige week! Ze vinden het heel erg leuk wat we aan het opzetten zijn en willen graag samenwerken. Kijk, wij zetten een kleine school op, met maximaal 25 studenten van over de hele wereld. Ik denk dat die er wel zijn. De AA en de Academie van Bouwkunst zie ik totaal niet als concurrenten. Ik geloof niet dat zo’n school als de onze al bestaat, het is een niche.”

“Het lijkt qua idee ook op een clubhuis”

“De mensen die we erbij hebben zijn in Nederland grote namen, maar ook in ons internationale netwerk bevinden ze zich onder de besten in hun vakgebied. Dat zijn niet de Koolhaasen maar bijvoorbeeld…”, “Alfredo Brillembourg van de Urban Think Tank en de Guardian-journalist Oliver Wainwright”, vult Mike aan.

Simone: “We willen de opleiding meer publiek maken dan alleen voor de studenten. Als een master komt lesgeven dan is de lezing publiek toegankelijk. Zo maken we de connectie tussen het academische en de werkelijkheid van de stad. Het lijkt qua idee op een clubhuis. Het openingsevent in oktober met een lezing en fototentoontstelling van Oliver Wainwright was daar een voorbeeld van. Het nodigt uit tot debatteren of gewoon netwerken en praten over de stad.”

Hebben jullie al aanmeldingen?

Simone: “Die gaan we nu vinden. De bedoeling is dat we nu de verschillende onderdelen gaan testen. De eerste test is de Spring School, georganiseerd samen met Canactions, een vergelijkbare school als de onze, in Kiev. Voor de test hebben zich al mensen aangemeld.”

Michelle: “Over het curriculum zei een jongen al: dit is mijn droomschool! Het thema van het eerste jaar dat in september start, is een verlengde van een onderzoek van Crimson over migratie: City of Comings and Goings. Geen esthetisch of architectonisch vraagstuk, maar een maatschappelijk vraagstuk. Omdat er vaak heel erg wordt ingezoomd op probleemgroepen in de stad, willen wij juist uitzoomen; niet alleen in de tijd maar ook geografisch. We beginnen in Rotterdam: Rotterdam is het onderwerp van de school.”

…is Rotterdam onderwerp van dit jaar of van de hele opleiding?

Michelle: “Van elk jaar. Maar we verbinden het met de internationale trends die al eeuwenlang bij de vorming van een stad als Rotterdam komen kijken. Ook als de studenten naar Ghana gaan, kijken ze naar de wijken die zijn gebouwd door Ghanezen uit de diaspora, de relaties die ontstaan tussen Rotterdam en de rest van de wereld, en hoe die vorm krijgen. Dat vind ik het spannendst. We weten hoe abstracte financiële stromen ons over grenzen verbinden, maar wat zijn de gevolgen voor het dagelijks leven en de fysieke omgeving? Dat onderzoeken we en brengen we terug naar Rotterdam.”

“Door internationale kennis hier te verspreiden, willen we bijdragen aan de kwaliteit van het denken over de architectuur en stedelijke ontwikkeling in onze eigen stad”

Is Rotterdam een strategische of vooral een logische keuze?

Michelle: “Beide. Het is een logische keuze omdat we hier zitten en omdat Rotterdam zo verbonden is met de rest van de wereld. Maar het is ook strategisch. Omdat we door internationale kennis hier te verspreiden, willen bijdragen aan de kwaliteit van het denken over de architectuur en stedelijke ontwikkeling in onze eigen stad.”

Jullie zeiden tijdens de opening: ‘We like Rotterdam because it is contradictory and complex.’ Wat bedoelen jullie daarmee?

Michelle: “Rotterdam is de plek van politieke polarisatie in de afgelopen 15 jaar. Dat zie je vooral terug in de politiek. Aan de andere kant staat in een recente Tegenlicht-documentaire Rotterdam te boek als voorloper van een nieuwe superdiverse wereld. In de beeldvorming is er dus onderscheid tussen hoe een stad functioneert en hoe het zou kunnen zijn. Rotterdam is niet erg goed in het doen van historisch onderzoek, dat is ook heel erg gepolitiseerd en gepolariseerd. Als je een verhaal vertelt over de stad, moet dat dan altijd maar positief zijn? Dat gaat nog heel erg uit van een underdog positie, waarin je nooit iets aan de orde mag stellen wat kritisch is, want dan hoor je bij de foute partijen.”

Michelle: “We hebben van de gemeente Rotterdam geld gekregen voor de school. Het publieke programma staat ook ten dienste van mensen van de gemeente. Wij hebben gemerkt dat de stedenbouwkundige dienst tegenwoordig in een heel strak, markt-achtig stramien zit van zo’n 85% declarabele uren geloof ik, waardoor te weinig tijd over is om écht na te denken los van het dagelijkse werk. Daarom nodigen we in het testjaar 2019 een aantal sprekers uit op vrijdagavond: ‘Schools Out’. We overleggen dan met onze ‘spionnen’ bij de gemeente om uit te vinden of dit de sprekers waar ze zich aan kunnen laven. Onafhankelijk zijn betekent nog niet dat je niet in gesprek kunt gaan.”

…dus eigenlijk is de gemeente Rotterdam ook een beetje student?

Mike: “Klopt, maar eigenlijk nog veel breder; de hele gemeenschap die met de stad bezig is, studenten van andere opleidingen, architectenbureaus, ontwikkelaars, kunstenaars, iedereen is welkom.”

Simone: “Je merkt in gesprekken, dat mensen vaak zeggen: ‘goh ik zou die opleiding ook wel willen doen’ – in ons clubhuis kan dat!”

School’s Out!

Vanavond, vrijdag 25 januari is het eerste publieke School’s Out! programma. Te gast is Maria Lisogorskaya, directeur van het Londense collectief Assemble. Meer info vind je hier. 

Eeva Liukku, Teun van den Ende

Het bericht Crimson lanceert nieuwe onafhankelijke school in Rotterdam want het is hier ‘contradictory and complex’ verscheen eerst op Vers Beton.


Ik hoef niet op vakantie want: Miniworld does UK

$
0
0

visuele column

Op vakantie? Nergens voor nodig. IkRotterdam tekent voor je uit waarom we gewoon in in onze eigen stad moeten blijven. Om de UK te zien, bijvoorbeeld!

Voor deze editie ging IkRotterdam op bezoek bij Miniworld, waar in de kelder een kleine versie van het Britse koninkrijk in de steigers staat. Het is nog niet bekend wanneer dit nieuwe continent gereed is. Maar voor alle UK-liefhebbers hopen we dat het voor de Brexit al toegankelijk wordt!

IkRotterdam

Het bericht Ik hoef niet op vakantie want: Miniworld does UK verscheen eerst op Vers Beton.

Hoe chemiebedrijf Ineos naar Rotterdam kwam, zag en vertrok

$
0
0

Politieke analyse

Chemiebedrijf Ineos besloot toch om haar miljarden in Antwerpen en niet in Rotterdam te investeren. In de volksmond werd dat direct dat het bewijs van ‘destructief klimaatbeleid’. Guido van Eijck vraagt zich af of dat wel klopt.

Een inkijkje in de miljardendans van het internationale bedrijfsleven krijg je als normale sterveling niet vaak. Maar midden januari wel: met het nieuwtje dat het Britse chemiebedrijf Ineos 3 miljard gaat investeren in twee fabrieken in de haven van Antwerpen, en daarvoor Rotterdam links liet liggen.

Het moge duidelijk zijn dat dit nieuws nogal wat teweegbracht, al was het alleen al omdat met deze investering – de grootste in de Europese chemiesector van de afgelopen 20 jaar – ook 500 arbeidsplaatsen gemoeid waren. In het Algemeen Dagblad heette het: “Steeds meer chemische bedrijven mijden de Rotterdamse haven vanwege de strenge klimaateisen.” Werkgeversorganisatie VNO-NCW noemde het CO2-reductiebeleid “contraproductief”.

“In de Belgische zakenkrant De Tijd las ik helemaal niks over duurzaamheid als belemmering voor Ineos”

Ook het Financieele Dagblad concludeerde dat de keuze van Ineos het debat over de toekomst van de Rotterdamse haven ‘op scherp’ zet. ‘Wat voor bedrijven wil de Rotterdamse haven hebben? En wat is daarin het belangrijkste criterium: banen, groei of het klimaat en de noodzakelijke vermindering van de uitstoot van CO₂?’, vroeg die krant zich af.

Weer een paar dagen later ging het in een debat in onze gemeenteraad al over de “banentransitie naar Antwerpen”, zoals Geert Koster (Leefbaar Rotterdam) het verwoordde. “Als we zo door gaan helpt het college de Rotterdamse economie om zeep zonder reële vooruitgang op gebied van CO2-uitstoot”, zei hij. Zo werd de keuze van Ineos in no time het bewijs van een onhoudbaar klimaatbeleid. Maar is dat ook echt zo?

112 kilometer pijplijn

Ik besloot eens te raden te gaan bij Michiel Leen, een bevriend journalist uit Antwerpen, die voor havenblad Flows over de haven daar schrijft. In de Belgische zakenkrant De Tijd las ik namelijk helemaal niks over duurzaamheid als belemmering voor Ineos.

Ook herhaalde Jim Ratcliffe, de grote baas van het bedrijf en een van de rijkste Britten, in het FD nog eens de belangrijkste reden om voor Antwerpen te kiezen: “Aansluiting op het pijpleidingennet, zowel voor onze vestigingen hier in Antwerpen als met het hele gebied tot in Zuid-Duitsland. Tussen Rotterdam en Antwerpen moesten we 112 kilometer aanleggen, hier honderden meters of een kilometer. Verder was onze aanwezigheid hier in Antwerpen belangrijk. Hier zijn we begonnen in 1995. We hebben hier zes bedrijven en hun fabrieken.”

Ik keek ook nog even op de website van Ineos, waar ik in totaal negen plekken in België telde waar het bedrijf actief is, plus één net over de grens bij Lille. In Nederland: niet één. Ineos koos dus voor Antwerpen omdat dat dichterbij de locaties is waar ze al zitten. 

En toch las ik in de Nederlandse pers dat het allemaal aan de duurzaamheidsdoelstellingen lag. Doen ze daar in België dan eigenlijk niet aan? Weldegelijk, zei journalist Michiel uit Antwerpen. De CEO van het Antwerpse Havenbedrijf, Jacques Vandermeiren is zelfs voorzitter van The Shift, een grote vereniging van captains of industry die zich met duurzaamheid en de circulaire economie bezighouden.

“De Rotterdamse Haven is braaf, terwijl in Antwerpen alles kan. Een vrijhardnekkig frame”

Dat de duurzaamheidsafspraken ook in Antwerpen niet vrijblijvend zijn, bewijst de discussie over de zogeheten Opel-site. Dit is een gebied van 88 hectare waar in de jaren twintig de eerste fabriek van General Motors buiten de Verenigde Staten opende. Het gebied ligt op een mooie plek, net buiten de stad Antwerpen. Toch is de Opel-site al jaren ongebruikt. Vandermeiren wil namelijk alleen instemmen met een duurzame invulling. In Antwerpen wijzen de critici naar Genk, waar een voormalig terrein van Ford binnen korte tijd een nieuwe – maar minder duurzame – bestemming had. Ofwel: de discussies die wij hier voeren, voeren ze in België ook.

Je hoort het vaker bij Nederlandse journalisten en beleidsmakers: de Rotterdamse haven zou het vooruitstrevende en beste jongetje van de klas zijn, en Antwerpen de haven waar anything goes. Met vervuilende industrie en de drugshandel die er vrij baan heeft. Een vrij hardnekkig frame, begreep ik. 

“Individueel maatwerk”

Terug naar Ineos en Rotterdam. De onderhandelingen zouden tot aan premier Rutte zijn gelopen. CEO Ratcliffe mocht langskomen op het ministerie van Economische Zaken, en ook VNO-NCW dacht mee.

Maar waarom overwoog het bedrijf überhaupt om zich in Rotterdam te vestigen, als het hier eigenlijk weinig te zoeken heeft en 112 kilometer pijplijn zou moeten aanleggen om hier iets voor elkaar te krijgen? Ik gooi het op slim onderhandelen. Onder het mom van “doe mij een mooi voorstel, anders gaan we naar de buren” de druk in Antwerpen opvoeren, om daar een mooie deal te kunnen sluiten.

Maar gelooft u mij: wij hebben een scala aan mogelijkheden voor individueel maatwerk met bedrijven”

wethouder Adriaan Visser

In dat licht sprak de toelichting in de Rotterdamse raad van wethouder Adriaan Visser (D66), die verantwoordelijk is voor de haven, boekdelen. En wel omdat het een uniek inkijkje gaf in de onderhandelingen die aan de komst van grote spelers voorafgaan.

‘Klopt het dat Antwerpen kortingen verleent aan bedrijven die overwegen zich daar in de haven te vestigen’, zo luidde de vraag in de raad. Visser antwoordde: “Dat hoor ik inderdaad over Antwerpen, en het zal u niet verbazen dat ze dat in Antwerpen ook over Rotterdam horen. Ik kan en ga u niet vertellen hoe normaal gesproken de acquisitie vanuit het Havenbedrijf gaat met bedrijven. Maar gelooft u mij: wij hebben een scala aan mogelijkheden voor individueel maatwerk met bedrijven.”

En, voegde hij toe: “Daar moet je in het openbaar niet al teveel over spreken, want voor je het weet krijg je weer een discussie over een andere hoofdstad van België en daar hebben ze allerlei regelgeving.” Waar het op neerkomt: een beetje concurrentie maakt alles vloeibaar. Zelfs de doorgaans zo strenge regels tegen staatssteun aan het bedrijfsleven.

Guido van Eijck

Het bericht Hoe chemiebedrijf Ineos naar Rotterdam kwam, zag en vertrok verscheen eerst op Vers Beton.

Robbert de Vrieze: geef bewoners standaard inspraak bij stadsontwikkeling

$
0
0

Interview

Stadmaker Robbert de Vrieze werd in 2018 dubbel onderscheiden. Hij won de Job Duraprijs met het Stadslab Luchtkwaliteit en ontving de Van der Leeuwprijs op het Stadmakerscongres. De Vrieze: “Rotterdam heeft een diverse en jonge bevolking die nu moet opstaan om voor echte vernieuwing te zorgen”

Stadmaker Robbert de Vrieze is uiterst gedreven en haalt moeiteloos allerlei voorbeelden van Rotterdamse ontwikkelingen aan, al gaat af en toe zijn laptop open om de juiste naam of referentie op te zoeken. Het verraadt zijn vele activiteiten als stadmaker, maar toch blijft hij, ook na de dubbele onderscheiding van eind 2018, zeer bescheiden. Ik spreek hem in het café van hotel Nhow, tussen twee afspraken door met ambtenaren in De Rotterdam.

“Ik ben niet zo van de cult of personality. Ik kan alleen maar doen wat ik doe dankzij de netwerken waar ik deel van uitmaak. Ik beheer vijf twitteraccounts waarin ik zelf nooit in beeld ben omdat ik de foto’s maak. Tegelijkertijd vind ik het prima om ergens het boegbeeld van te zijn, dus gebruik mijn persoon dan maar zolang het voor de goede zaak is, om dingen voor elkaar te krijgen.”

Wat wil je bereiken met het stadmaken?

“Burgers en burgercollectieven moeten een volwaardige plek krijgen tussen markt en overheid. Het is nu vaak een een-tweetje tussen markt en overheid. Bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van een bouwblok, dan is er maanden ervoor al een marktconsultatie geweest. Daarna wordt bewoners pas iets gevraagd. Ik wil dat een bewonersconsultatie ook standaard wordt.”

De jury van de Van der Leeuwprijs memoreerde in de prijsuitreiking het project voor het ‘Rondje Rijnhaven’. Wat is dat?

“Een jaar of tien geleden, voor de crisis dus, won ik samen met architect Iris de Kievith een prijsvraagje van AIR die leidde tot een opdracht rondom de Rijnhaven. Eén van onze uitgangspunten daar was de openbaarheid van de kades en het bij elkaar brengen van verschillende belangen. We brachten in kaart wat de meerwaarde zou zijn om afzonderlijke ontwikkelingen te combineren. Zo wilden we erachter komen waar de collectiviteit van de nieuwe ontwikkelingen lag.”

Gingen jullie ook naar de ontwikkelaars toe?

“Ja. We zijn met ze de pier opgelopen waar de binnenvaartschepen liggen. Gewoon om daar te zijn en overweldigd te worden door die enorme ruimte. De Hogeschool InHolland was toen net nieuwgebouwd. We hebben hen na een aantal sessies voorgespiegeld hoe onrealistisch de bouwplannen waren: het gigantische aantal geplande vierkante meters was niet in verhouding tot wat er in de jaren daarvoor gerealiseerd was. Een bestuurder van Volker Wessels was destijds een van de grootste gangmakers, zo van ‘hier gaan we De View bouwen’, terwijl Volker Wessels financieel in steeds zwaarder weer raakte. Na de aanleg van een parkeergarage sloeg de crisis toe en was het geld opeens op.”

Aan diezelfde Rijnhaven moet nu een woning binnenkort €15-20 miljoen opleveren, volgens de makelaar. Wat vind je daarvan?

“Je ziet daar letterlijk dat het verlies dat in de crisistijd is geleden nu gecompenseerd moet worden. Ik zie het als een redelijk doorzichtige marketingstunt om de superrijken van deze wereld te lokken in de hoop dat er mensen volgen die in hetzelfde gebouw €30.000 meer voor hun woning willen betalen.”

Ik zie het als een redelijk doorzichtige marketingstunt om de superrijken van deze wereld te lokken in de hoop dat er mensen volgen die in hetzelfde gebouw €30.000 meer voor hun woning willen betalen.”

De Rotterdamse woningmarkt trekt keihard aan, wat betekent dit voor het stadmaken?

“Als je dankzij zo’n superduur appartement de begane grond voor een tientje per halve dag kunt gebruiken voor lokale initiatieven, dan is er niets mis mee.”

Dit klinkt nogal idealistisch.

“Toch kan het, met hybride verdienmodellen. Neem een voorbeeld aan de plannen voor het nieuwe Wijkpaleis aan de Claes de Vrieselaan. De strategie daar is om de begane grond voor maatschappelijke functies betaalbaar te houden. Op de eerste en tweede verdieping kunnen lokale makers huren en op de bovenverdieping wordt geld verdiend met educatie of wonen.”

Het Stadslab Luchtkwaliteit won in november de Job Duraprijs. Het initiatief komt activistisch op me over. Klopt dat?

“Frans Soeterbroek (hij noemt zichzelf ‘de Ruimtemaker’, red.) begeleidde in 2015 het Stadslab Luchtkwaliteit op verzoek van AIR. Hij typeert ons als stadmakers van het type happy infiltrator omdat we ongrijpbaar zijn en niet in een hokje zijn te plaatsen. Wij zoeken een middenpositie voor Rotterdammers om zelf aan de slag te kunnen, voorbij ideologische stellingen. Veel mensen hebben lang gestreden voor een overkapping van de ’s Gravendijkwal, maar dat is een heel groot project. Wij willen in de eerste plaats concrete en vernieuwende experimenten doen die ook iets met bewustwording doen en publiciteit genereren. We werken daarbij samen met gemeente maar proberen ook de echte activisten verder te helpen.”

De jury van de Job Duraprijs schrijft: ‘Het lab weet op doordachte en intelligente wijze inzicht te bieden in de gezondheidsgevolgen van automobiliteit in de stad. Ze treedt daarbij niet belerend op en levert een constructieve bijdrage aan het debat over mobiliteit en gezondheid.’ Waar ben je het meest trots op?

“Het stadslab is een samenwerking met allerlei clubs. Samen met onder ander het Rotterdams Milieucentrum, de Actiegroep Adem In Rotterdam maar ook de actiegroep Rotterdamse Klassiekers (een belangenvereniging voor oldtimers, red.) stuurden we in 2016 een burgerbrief aan de Tweede kamer. Daarin pleitten we ervoor om gezondheid als uitgangspunt voor de inrichting van de stad te nemen. Een ander goed voorbeeld is het SerVies dat productontwerper Annemarie Piscaer en architect Iris de Kievith ontwierpen – zij gebruiken het fijnstof langs drukke autoroutes als glazuur.”

Wat gaat het Stadslab luchtkwaliteit met de €25.000 van de Job Duraprijs doen?

“Daar zijn we ons op aan het beraden. We willen bijvoorbeeld wethouder voor Duurzaamheid, Luchtkwaliteit en Energietransitie Arno Bonte (GroenLinks) bevragen wat hij wil bereiken. Maar we willen ook graag meer Rotterdammers betrekken en activeren. We hebben een kerngroep van mensen die met gezondheid en verkeer bezig zijn en in contact staan met milieuorganisaties. Samen kunnen we een bredere beweging voor een gezondere stad vormen.”

Je maakt deel uit van de Delfshaven Coöperatie, een verbond van een aantal betrokken Delfshavenaren. Eén van de wijken waar je je specifiek op richt is Bospolder-Tussendijken (BoTu). Vertegenwoordigen jullie daar de bewoners of sta je er middenin?

“We vertalen en verbinden vooral tussen lokale initiatieven en grotere institutionele partijen met belang in die wijk. We gaan aan de slag met de energie van bewoners van BoTu en proberen geldstromen anders in te richten. De gemeente besteedt in de sociale sector (welzijnswerk, red.) jaarlijks 3 miljoen in Delfshaven. Via ‘Delfshaven Lokaal’ is 25% daarvan vrijgespeeld zodat bewoners er zelf over kunnen beslissen. Voor andere sectoren als groenbeheer of werk & inkomen, moet dat ook kunnen.”

Wat levert dat tot nu toe op?

“De gemeente doet metingen door heel Rotterdam op de gebieden ‘sociaal’, ‘veilig’ en ‘fysiek’. BoTu is volgens bewoners ten opzichte van twee jaar geleden 14% veiliger en 10% meer sociaal geworden. Er zijn veel mensen met goede ideeën voor de wijk. Daarvoor zijn nieuwe financiële afspraken nodig zoals een wijkontwikkelingsfonds dat geld in de wijk houdt. Voor de energietransitie die eraan komt lopen gesprekken over een lokale energiecoöperatie. Het verdienmodel moet voor bewoners minstens even goed zijn als voor bedrijven.”

Duurt het dan niet erg lang voordat je resultaat ziet?

“In Park 1943 in Tussendijken zie je dat na anderhalf jaar het zelfbeheer van het park op gang is gekomen. Bewonersinitiatieven hebben een organisch en langzamer groeipad, maar uiteindelijk werkt het beter en is het duurzamer. Op gebied van energie hebben we in BoTu nu een samenwerking lopen met Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (IABR), het Zelfregiehuis en theaterwerkplaats Formaat om samen te zorgen dat investeringen ook tegemoet komen aan wat bewoners nodig hebben, bijvoorbeeld in de vorm van betaald werk. Zo kan de energietransitie als hefboom voor het tegengaan van armoede gaan werken.”

Je bent veroorzaker van diverse stadslabs. Hoe kijken ontwikkelaars tegen jouw manier van werken aan?

“De grote ontwikkelaars en woningcorporaties zien nu steeds beter dat dat ‘kleine gepruts’ waarde oplevert. Niet alleen in woningwaarde, maar ook om aantrekkelijke wijken te maken. In Katendrecht is dat bijvoorbeeld gelukt doordat de gemeente samen met ontwikkelaars de huurprijzen voor culturele functies als theater Walhalla en de horeca aan het Deliplein laag hield.”

Toch moeten op Katendrecht en elders in de stad creatieve ondernemers ook vaak plaatsmaken voor nieuwe plannen.

“Hoe je ervoor zorgt dat de creatieve ondernemers ook iets overhouden van de meerwaarde die ze zelf hebben gecreëerd, is een uitdaging die zich bijvoorbeeld in Merwe-Vierhavens (M4H) aandient. Ik vind de houding van Joep van Lieshout (gevestigd in M4H, red.) interessant, die zegt: ik ga gewoon bezit kopen, dan word ik een speler in het vastgoedspel in plaats van een armlastige culturele instelling.”

Joep van Lieshout zegt: ik ga gewoon bezit kopen, dan word ik een speler in het vastgoedspel in plaats van een armlastige culturele instelling.

Als je geen grote naam of eigen vermogen hebt, zijn er dan ook manieren om je invloed te laten gelden?

“Ik zat in de gebiedscommissie voor WIJ Delfshaven toen de afdeling Stadsontwikkeling een aantal woonblokken naast het Dakpark ging aanbesteden (de nieuwbouw heet ‘the Hudsons’, red.). We hebben toen afgedwongen dat 25% van de punten in de aanbesteding kon worden gehaald door in te spelen op bewonerswensen, die we in een eerder stadium opgehaald hadden. En het werkte echt: de ontwikkelaars maakten plannen met meer kwaliteit omdat ze de bewonerswensen wel serieus moesten nemen.”

Kan je er met deze lessen op zak nu dan ook voor zorgen dat aanbestedingen op een andere manier verlopen?

“Dat is de inzet van een sessie die ik organiseerde op het Stadmakerscongres van 2018. Nu zie je dat er telkens een tendercircus ontstaat waarin 4 à 5 consortia zich voor elk €10.000 tot €50.000 aan uren kapot rekenen. Dat zie je daarna terug in hun uurtarief en de uitwerking. Kan je dat verspilde geld niet beter reserveren voor het realiseren van bewonersinitiatieven, stadslabs en experimenten in de openbare ruimte?”

Bedoel je dat één partij alleenrecht op een ontwikkeling krijgt, is dat juridisch houdbaar?

“Je kunt een aanbesteding zelf inrichten. Maar mijn voorkeur zou zijn om onder een beperkte set voorwaarden aan te besteden, bijvoorbeeld op basis van een visie of schetsontwerp. Op basis daarvan kies je een aantal ontwikkelaars die aantoonbaar voeling hebben met de buurt en het netwerk een beetje kennen. De ontwikkelaars kunnen verder ontwerpen in samenspraak met de buurt.”

Nu zie je dat er telkens een tendercircus ontstaat waarin 4 à 5 consortia zich voor elk €10.000 tot €50.000 aan uren kapot rekenen. Kan je dat verspilde geld niet reserveren voor de openbare ruimte?

Heeft Rotterdam de vibe van het stadmaken al te pakken of moet er nog veel veranderen?

“Het belangrijkste is dat we inspelen op de belangen, wensen en energie van bewoners. Ik heb aan een stadslab meegedaan in ‘Hart op Zuid’ (de omgeving van Zuidplein, red.) maar dat kwam niet van de grond omdat de belangen van ontwikkelaars en gemeente te veel domineerden. Dat zie je sowieso op Zuid, waar door de Woonvisie en het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid de belangen hoog zijn. Ik denk dan: waarom hebben we daar rijtjes eengezinswoningen nodig, zoals in Barendrecht? Fuck it! Dit is de stad! Veel bestuurders die dit beleid verdedigen zijn zelf allang naar de periferie verhuisd.”

Nog een laatste tip aan aspirant-stadmakers: hoe ga je om met weerstand?

“Weerstand heeft altijd met macht te maken. Maar als je veel netwerken weet te verbinden, dan wordt de beweging op den duur onvermijdelijk. Dat lokalisme zie je over de hele wereld -van Porto Alegre tot Reykyavik tot Barcelona- opkomen; het recht van mensen om hun eigen leefomgeving vorm te geven. Rotterdam heeft een diverse en jonge bevolking, die nu moet opstaan om voor echte vernieuwing te zorgen. Unite and take over!

Teun van den Ende

Het bericht Robbert de Vrieze: geef bewoners standaard inspraak bij stadsontwikkeling verscheen eerst op Vers Beton.

Dean Bowen is de nieuwe stadsdichter: “Ik heb oor en oog voor de meervoudigheid van de stad”

$
0
0

Interview

Eindelijk mag hij vrij praten, het is bekend: Dean Bowen (34) is de nieuwe stadsdichter van Rotterdam! Vers Beton sprak hem als eerste over zijn plannen: zoveel mogelijk stemmen van de stad vangen, en die laten weerklinken in zijn poëzie.

Al in november werd het hem gevraagd en sindsdien moest hij het voor zich houden. Niemand wist ervan: zijn vrienden niet, zijn ouders niet, de dichters in zijn omgeving niet. Een paar dagen voor de bekendmaking bezoek ik Dean Bowen in zijn woning in Crooswijk. De griep die gedurende het interview steeds meer doorzet maakt de normaal zo energieke dichter vandaag heel chill. Met dikke dekens om zijn schouders zit hij tegenover me, en mompelt zinnen als ‘ik zou willen slapen in een vulkaan’ en ‘ik voel me net een bakje yoghurt’ tussen het gesprek door. Poëzie is nu eenmaal zijn leven, poëzie zegt hij niet af.

“Ik word awkward van complimenten, dus dit compliment moest ik wel even verwerken”

Dean Bowen

Gefeliciteerd. Het is officieel, je bent de stadsdichter van Rotterdam.

Met een glimlach van oor tot oor en langzaam achterover leunend: “Dankjewel!’’ Weer naar voren leunend: “Het is echt een rare gewaarwording. Ik was overwhelmed toen de commissie me benaderde. Ik moest naar een geheime locatie komen, kreeg uitleg over het stadsdichterschap en werd gevraagd of ik deze eervolle taak op me wilde nemen. Het grote compliment dat ik daarmee kreeg, moest ik wel even verwerken. Ik word een beetje awkward van complimenten. Ieder dankjewel lijkt dan te weinig. Maar ik vond het meteen tof. Toch vroeg ik of ik er even op mocht broeden. ‘Wanneer ben je een Rotterdammer’ vroeg ik me af.”

En, kwam je er uit? Ben jij een Rotterdammer?

“De conclusie was dat ik me Rotterdammer voel. Tot in mijn tenen. Ik groeide op in Zoetermeer en woonde eerder in Den Haag, maar deze stad past beter bij me. Rotterdam kent een specifieke dynamiek die ik nergens anders gespiegeld zie.”

De kat komt tussendoor. Eerder wilde hij niet komen, nu wil hij naar binnen naar de ruimte waar Dean de verwarming hoog heeft gezet. Vertederd kijkt hij naar hem terwijl hij de deur opendoet, in zijn kamerjas met daaronder een Fucking Poetry-shirt. Een shirt met uiteraard grote knipoog, waarvan de eigenaar juist alles doet voor de poetry. Met de kat op schoot: “Zie je, je moet hem niet regisseren, hij doet wat hij wil.”

“Ik woon hier nu drie jaar. Samen met mijn vriendin Rianne. Maar ik kwam dus al jarenlang regelmatig in de stad. Het voelde meteen vertrouwd toen ik verhuisd was. Ik geniet van de vibe van de stad die beweegt, die altijd op zoek is naar een herformulering van zichzelf.”

Je bent ook iemand die er graag op uit trekt, naar andere steden en landen. Je lijkt overal te kunnen aarden.

“Heel de wereld is mijn vaderland (citaat van Erasmus, red.) maar Rotterdam is mijn thuis. Ken je dat comfort dat je voelt als je na een reis weer thuiskomt? Dat gevoel heb ik als ik random door de stad wandel op een vrije middag. Maar ik zie ook dingen die schuren, zoals een ontwikkelde stad waar armoede nog steeds een groot probleem is. Of een ogenschijnlijke disconnectie tussen gemeenschappen terwijl we het in Rotterdam met elkaar moeten doen.’’

“Ik schrijf vanuit een specifiek lichaam en niemand kan zich ontdoen van de specifieke politiek van dat lichaam”

Dean Bowen

Je hebt een sterke visie op diversiteit in de culturele sector, hoe verhoudt zich dat tot de invulling van je stadsdichterschap?

“Ik schrijf vanuit een specifiek lichaam en niemand kan zich ontdoen van de specifieke politiek van dat lichaam, de omgeving en omstandigheden daarvan. Dus impliciet zit dat perspectief in al mijn schrijven. Het bepaalt mede hoe ik de stad beleef en hoe ik over de stad kan schrijven. Mijn visie zul je in de gedichten terug horen, maar wie weet ook niet. Lees ze als ze er zijn, dan zul je het weten.”

In één van je gedichten zegt de ik-persoon dat hij voor 70% uit ‘waarom’ bestaat. De meeste auteurs haten autobiografische vragen, maar toch stel ik er een: krijgen we een stadsdichter die vele waarom-vragen gaat stellen?

“Ja, dat geef ik meteen toe: ik zie me gespiegeld in deze lyrische ik. Ik vind vragen vele malen boeiender dan antwoorden. Ik wil weten hoe mensen de wereld zien. Ik wil met Rotterdammers het gesprek aangaan en doorvragen. Ik wil schrijven over de inwoners van de stad. De mensen die elke dag hun broek optrekken en weer aan de slag gaan…”

… je wil op microniveau onderzoek doen naar de verhalen van de stad?

“Ja zeker. Ik zie mezelf graag als ‘psychonaut’: iemand die het binnenuniversum verkent. Ieder verhaal is uniek. Ook ik ben net als iedereen een hybride van identiteiten. Ik zeg vaak: ‘je bent net zoveel wie jij denkt dat je bent als hoe je gelezen wordt door de mensen om je heen’. Dat vind ik alleszeggend.”

Hoe verloopt jouw verhaal?
“Ik groeide op tussen twee positieve, sterke mensen. Al jong merkte ik dat ik het fijn vond om me bezig te houden met taal, ik begon al op mijn negende met schrijven. Ik zat later in een hiphopformatie en schreef verses, samen met anderen. En nee, ik geef geen voorbeelden, haha. De teksten gingen over zaken die me nog steeds bezighouden: over mijn verhouding tot de wereld. Ze zijn ook nog steeds belangrijk voor me. Elk schrijven is een ontwikkeling naar een schrijven van later. Daarom kijk ik met plezier op die teksten terug.”

“Naast de hiphop-verses heb ik altijd gedichten geschreven. Rond mijn twintigste begon ik met het delen van mijn werk op open podia. Zoals bij de Poetsclub. Ik had bijbanen om de huur te betalen, maar verder was ik bezig met schrijven. Dat is wat ik wilde. Mijn ouders begrepen dat. Ze wisten dat het geen bevlieging was. Ze steunden me.”

Hebben je ouders een belangrijke rol op de achtergrond?
“Mijn ouders zijn trots. Ze komen graag kijken naar mijn optredens. Gisteravond nog reed mijn vader naar Amsterdam om me te horen optreden. Hun support betekent veel voor me. Dat heeft me altijd veel vertrouwen en vrijheid gegeven.”

“Ik hoop dat mensen ook zelf op mijn deur kloppen omdat ze me willen vertellen over het wel en wee van de stad”

Dean Bowen

Hoe verwacht je straks als stadsdichter toegang te krijgen tot de verhalen van anderen?

“Ik heb oor en oog voor de meervoudigheid van de stad. Ik ben bereid een ander serieus te nemen. Ik wil ook oprecht horen wat ze te vertellen hebben, of dat nu leuke of moeilijke verhalen zijn. Maar ik hoop dat het van twee kanten komt. Dat mensen ook zelf op mijn deur kloppen omdat ze me willen vertellen over het wel en wee van de stad. Bij dezen: benader me gerust. Ik wil graag een dialoog die beide kanten op gaat. Ik hoop tijdens die twee jaar de vele stemmen van de stad te vangen in mijn poëzie.”

”Of ik extravert ben? Ik weet het niet.’’ Hij is even stil en verbergt zich diep in de dekens. “Hmmm. Ehmmm.” Dan ineens trekt hij de dekens weer strak over zijn schouders en antwoordt: “Ik heb die extraverte kant zeker. Maar soms heb ik ook een meer ingetogen kant. Ik heb een specifieke binnenwereld, zoals ieder ander, die ik niet noodzakelijk altijd deel met iedereen. Daar zit denk ik het verschil in.’’

“Je moet oefenen, strepen, schrappen, verbeteren. Aan alleen maar applaus heb je niets”

Dean Bowen

Waar wil jij je in het bijzonder voor inzetten tijdens jouw stadsdichterschap?

“Eén van de dingen waar ik me hard voor wil maken is een jeugd-stadsdichterschap. Ik zat op een Montessorischool waar je cultuurworkshops kreeg. Toen ik negen was ontdekte ik dat ik dichten interessant vond. Ik krabbelde indrukken van de wereld op een papiertje. Had ik dat gevonden als niemand het me had aangereikt? Dat wil ik graag doorgeven: pay it forward. Het zou zonde zijn als er een dichter verloren gaat, puur doordat iemand niet in aanraking komt met poëzie. Het lijkt me nuttig als de jeugd-stadsdichter dan een jaar lang lekker veel kan leren. Want het is zoals bij alle passies: je moet oefenen, strepen, schrappen, verbeteren. Pas dan kom je ergens. Aan alleen maar applaus heb je niets.”

Wat maakte dat jij zelf in een stroomversnelling kwam en een succesvolle bundel publiceerde?

“Ik bleef al die jaren stug doorschrijven. Twijfelde of ik zelf wilde publiceren of niet. Mijn werk deelde ik vooral op het podium. Ik bleef ondertussen op zoek naar wat goed zou zijn voor mijn ontwikkeling als dichter. Ik ging veel naar festivals en praatte met de meest uiteenlopende mensen.”

“Ik werkte hard en bleef geduldig. Net lang genoeg blijkbaar, want op een dag werd ik gevraagd door de redacteur van Uitgeverij Jurgen Maas om mijn werk op te sturen. Die zag potentie. Uiteindelijk leidde dit tot een aanbod en daarna ging het snel. Ik werkte naar de bundel toe, heb samen met mijn redacteur de gedichten verfijnd en daarna de wereld ingestuurd.”

…en werd direct genomineerd voor de Buddhing’-prijs. Had je verwacht dat je bundel Bokman zo goed ontvangen zou worden?

“Ik had het nooit durven dromen! De waardering is natuurlijk fijn, maar ik maak nog steeds dingen omdat ik me daartoe geroepen voel. Daarna wil ik het eventueel delen. Op papier, waar je het gedicht in zijn eerste verschijningsvorm presenteert. Op het podium, waar het een andere gedaante aanneemt. Daar kan magie ontstaan. Hoe dan ook: ik schrijf niet vanwege de anderen.”

“Mijn vriendin Rianne heeft de Kunstacademie voltooid. Ze begrijpt het. Ze zei bij het wegvallen van mijn laatste baan: ‘wat als je nu niet op zoek gaat naar iets nieuws maar tegen zo veel mogelijk projecten ja zegt op poëziegebied? Die aanmoediging heeft veel voor me betekend. Nu committeer ik me volledig aan het schrijven.”

Wat vind je een belangrijke verdienste die je tijdens jouw stadsdichterschap wil leveren?
“Ik wil toegankelijk zijn en vele mensen bereiken. De mensen die van gedichten houden, maar ook de mensen die er niets mee hebben. Ik wil meegeven: een gedicht verandert de wereld niet, maar het is wel belangrijk. Althans, dat vind ik. Derek Otte vind ik inspirerend daarin. Ik mag hem enorm graag. Derek heeft zich opgesteld als iemand die een brug wilde slaan tussen de spoken word scene en de klassieke letteren. Hij heeft keihard gewerkt aan de zichtbaarheid van het stadsdichterschap.”

“Ik wil Derek Otte vertellen dat ik het grote schoenen vind om te vullen en zou dolgraag met hem willen sparren”

Dean Bowen

“Aan Derek wil ik ook vertellen dat ik het zie als grote schoenen om te vullen en dat ik dolgraag met hem wil sparren. Al vult ieder het ambt op zijn of haar eigen manier in. Ik hoop vooral ook plezier te beleven tijdens de twee jaar dat ik voor en over de stad schrijf. Laat ik er vol voor gaan, op mijn manier. Met plezier en focus.”

Een van de afspraken die er met de eerste stadsdichters gemaakt werd, is dat je mag schrijven zonder last of ruggespraak. Voel je je vrij om te schrijven wat en waarover je wil?
“Het idee is dat de stadsdichter een apolitieke positie inneemt. Ik denk dat je altijd je eigen referentiekader meeneemt, maar ik snap de gedachte erachter. Over politiek wil ik sowieso niet schrijven. Ik wil wel scherp zijn over dat wat ik zie in de stad: stem geven aan mijn observaties en bevindingen. Ook de lelijke kanten breng ik in beeld. Daarin voel ik me niet beperkt. Ik mag al het waarom dat ik in me heb op de stad richten. En binnen dat thema van de stad, voel ik me vrij over de invulling.”


Als jij voor 70% uit ‘waarom’ bestaat, wat bevat die andere 30% dan?

Hij trekt de deken tot ver over zijn gezicht: “Mmmmh, nu? Warme chocolademelk met Baileys?’ Hij schaterlacht en vervolgt op bezwerende toon: “Nee, dat is ál het andere. En ja, dat kan alles betekenen, maar van een beetje ambiguïteit is nog nooit iemand slechter geworden, toch?’’

Serieus: “Ik wil niet rondlopen met het idee dat ik de arrogantie uitdraag dat ik het allemaal wel weet ofzo. Er is altijd ruimte. Geef me die 70% waarom en ik blijf tenminste altijd die vragen stellen die relevant zijn.”

Heb je iets speciaals bedacht voor bij de bekendmaking?
“Ha, nee. Maar ik heb mezelf wel een opdracht gegeven: lees je eerste stadsgedicht voor tijdens de bekendmaking. Ik heb er hard aan moeten werken, met de griepdeken nog om me heen. En het is gelukt. Daar ben ik blij om. Ik trap af met poëzie.”

Lees ook deze interviews met de vorige stadsdichters

Mirthe Smeets

Het bericht Dean Bowen is de nieuwe stadsdichter: “Ik heb oor en oog voor de meervoudigheid van de stad” verscheen eerst op Vers Beton.

Taalles: Het intakegesprek

$
0
0

column

‘Ik ken de buurt niet’, hoort Said el Haji deze week van een vrouw die al 28 jaar in Noord woont. Als schrijver deelt hij de bijzondere verhalen van zijn cursisten in de Nederlandse taalles. 

Mevrouw wordt op een druilerige novembermiddag anno 2017 gebracht door haar echtgenoot. Ik vraag of ze van ver komen.

‘Nee,’ antwoordt hij, ‘we wonen hier, in Noord. Vlakbij.’ Hij noemt de straat, die ik goed ken, aangezien ik zelf jarenlang in dit stukje Rotterdam heb gewoond, en ik concludeer: inderdaad, de straat is vlakbij, op nog geen vijf minuten loopafstand. 

Mevrouw spreekt niet; ze zwijgt alleen maar, en staart naar de vloer.

‘Wanneer les klaar?’ vraagt hij.

‘U kunt uw vrouw om 16.00 uur weer ophalen,’ zeg ik.

Hij knikt en gaat. De vrouw blijft achter. Ze staart nog altijd naar de vloer en zwijgt.

Ik pak er wat papieren bij en leg haar in het Riffijns uit wat de bedoeling is.

Ze knikt, starend naar de vloer. 

“‘U kunt uw vrouw om 16.00 uur weer ophalen,’ zeg ik”

Ik vul het cursuscontract voor haar in, en ook de toestemmingsverklaring, én het activiteitenformulier, en terwijl ze me de benodigde gegevens toespeelt, blijft ze naar de vloer staren zonder iets te zeggen.

De laatste formaliteit is een zogenaamde competentievragenlijst. Dat is een lijst van zestien beweringen die de cursist op zichzelf moet toepassen middels een schaal van 1 tot 10. Het cijfer 1 betekent dat de bewering helemaal niet bij de betreffende persoon past, het cijfer 10 betekent dat hij juist zeer goed bij de persoon past. Ik vertaal de beweringen een voor een naar het Riffijns en laat mevrouw zelf het cijfer geven.

Vraag 1. Ik kan de Nederlandse taal schrijven: 1.

Vraag 2. Ik begrijp wat ik lees in het Nederlands: 1.

Vraag 3. Ik kan uitleggen wat ik gelezen heb: 1.

Vraag 4. Ik gebruik elke dag Nederlands: 1. 

‘Wat spreekt u met uw buren?’ vraag ik.

‘Niks.’

 

Vraag 5. Ik begrijp wat ik hoor op de radio en de televisie: 1.  

Vraag 6. Ik kijk naar Nederlandse programma’s op televisie: 1.  

Vraag 7. Ik kan een andere taal dan Nederlands schrijven: 1.  

Vraag 8. Ik heb Nederlandse kennissen en/of vrienden 1.

Vraag 9. Ik kan de computer gebruiken: 1.  

Vraag 10. Ik kan internet gebruiken: 1.  

Vraag 11. Ik heb veel vrienden: 2.

‘Heeft u dan ook geen Marokkaanse vrienden?’ vraag ik.

‘Ja, één.’ 

 

“‘Ik ken de buurt niet.’ – ‘Maar hoe lang woont u hier al?’ – ‘Achtentwintig jaar’”

Vraag 12. Er is altijd wel iemand in mijn omgeving die mij kan helpen wanneer ik dit nodig heb:  7.

Vraag 13. Ik vind het leuk om nieuwe mensen te leren kennen: 6.

‘U vindt het dus leuk om hier te zijn?’ vraag ik.

‘Nee, ik vind daar niks leuks aan, want het is verplicht.’

 

Vraag 14. Ik doe vrijwilligerswerk: 1.  

Vraag 15. Ik heb bezigheden buitenshuis: 1.

‘Gaat u niet weleens naar buiten om te wandelen of iets dergelijks?’ vraag ik.

‘Ik ken de buurt niet.’

‘Hoe lang woont u hier al?’

‘Achtentwintig jaar.’

‘U woont hier achtentwintig jaar en u kent de buurt niet?’

 

Mevrouw zegt geen ja en geen nee. Wat ze doet is duizendmaal interessanter. Ze verbergt het gezicht achter haar handen en zodra ze die weer laat zakken, zie ik in het tl-licht vochtige vegen glinsteren.

Said El Haji

Het bericht Taalles: Het intakegesprek verscheen eerst op Vers Beton.

Ons Kent Ons: de IFFR-feestjes

$
0
0

Tweewekelijkse column

Het is al jaren een steeds slechter bewaard geheim: de IFFR-feestjes in de Schouwburg en/of Hotel Central. In de weekenden is het een dampende, stampvolle bedoening. Tara Lewis ging op dinsdagavond kijken of het dak er ook doordeweeks af gaat.

Na de maandelijkse talkshow Studio Erasmus, die deze editie volledig in het teken van film stond, is de Schouwburg rond een uur of tien aardig gevuld. Op het podium in de foyer is een optreden bezig, maar de meeste mensen staan met elkaar te praten.  Marten is net onderweg naar buiten, hij gaat naar de premièreborrel van God Only Knows in Hotel Central. “Een van de hoogtepunten tot nu toe.”

In de Schouwburg is hij nog maar weinig geweest. “Gisteravond was het hier helemaal uitgestorven en op vrijdag en zaterdag ga ik liever ergens anders heen. Ik heb de coole underground pop-up nog niet gevonden, zoals vorig jaar in La Luna. Maar de week is nog lang.”

“Het was wel weer een, eh, uniek sfeertje in Hotel Central”

Loes zit om de hoek op de tribune/lounge met vriendin Sylvana. “Ik vond zaterdag de muziek een beetje kut, maar dat wordt vanavond hopelijk wel beter, we hebben nog zin om te dansen.” Logisch, want Loes blijkt jarig te zijn. Zaterdag waren de dames ook al in de Schouwburg, tot in de late uurtjes én aansluitend naar Hotel Central. Hoe dat was? Ze moeten allebei lachen. “Het was wel weer een, eh, uniek sfeertje.” Meer krijg ik niet los.

Verderop staat Joey die het afgelopen vrijdag een stuk bruisender vond, ook al is het van dansen niet gekomen. “Ik weiger om in de rij te gaan staan voor de kleine zaal. Daar ben ik te oud voor. Die strakke organisatie zorgt er wel voor dat de spontaniteit mist. Chaos creëert ook verrassingen.” Toch komt hij er nog steeds graag. “Deze avonden zijn altijd een feest van herkenning, de paar keer per jaar dat je de hele culturele elite bij elkaar ziet. Je komt om de haverklap iemand tegen.”

“Een feest van herkenning, de paar keer per jaar dat je de hele culturele elite bij elkaar ziet”

Naast hem staat Geert, die gemengde gevoelens heeft bij het hoge ons-kent-ons-gehalte van de IFFR-feestjes. “Ik heb lang gedacht – bij zowel de Parade als het Film Festival – ‘Rotterdam lijkt net een echte stad’. Met kosmopolitische, bruisende, culturele mensen, knappe vrouwen en hipsters. Maar inmiddels vind ik het ook iets benauwends hebben, die ‘kijk mij toch eens hier-sfeer’. Nergens heb je zo sterk dat mensen over je schouder aan het rondkijken zijn, terwijl je staat te praten.”

Achter hem spot ik Giorgi, van De Likt. Even vragen of hij een leuke avond heeft. “Ik houd van IFFR, de opening is altijd supergezellig. Doordeweeks zijn er ook wel dingen, maar het blijft doordeweeks.” Hij blijkt later deze avond nog te moeten draaien in de Schouwburg, samen met zijn vriendin. “Ik hoop het gezellig te maken, als het drukker wordt komt dat vanzelf wel. Gelukkig is de sfeer hier altijd goed.” Of hij er ook was geweest als hij niet moest draaien? Giorgi denkt na. “Ik was wel even komen kijken hoe het hier is.”

De artiest op het podium heeft inmiddels een handjevol mensen aan het dansen gekregen. Jan kijkt vanaf de zijkant toe. “Ze is best goed, jammer dat niemand luistert.”

“Op de borrel zijn logischerwijs veel industry-mensen afgekomen, die in de filmwereld werken”

Hoogste tijd om eens te kijken hoe het in Hotel Central is. Op de première borrel van God Only Knows zijn logischerwijs vooral industry-mensen afgekomen, die in de filmwereld werken. Lot, ambtenaar bij de gemeente is daarop een uitzondering. Ze is per toeval jeugdvriendin Neeltje tegengekomen en dat voelt als een familiereünie. “Wij gaan zo lang terug dat we de helft niet meer weten.” ‘Een prima borrel’ vinden ze verder, “alleen jammer dat het bittergarnituur steeds de verkeerde route nam. We hebben met veel moeite één bitterbal kunnen bemachtigen.”

Aan de bar staan Vivian, Tom en Adrienne. De beide dames werken bij de distributeur van de film. Vivian: “Logisch dus dat wij het een mooie film vonden.” Adrienne: “Maar we hebben het nu vrij veel over de film gehad, misschien is het tijd voor een nieuw gespreksonderwerp.” De fotograaf attendeert hen op een foto aan de muur van vlak na het bombardement, waarop Hotel Central als een van de weinige gebouwen fier overeind staat. Bij deze welkome afleiding worden spontaan nieuwe cocktails besteld. Het is ook op deze dinsdag – notoir – bloedheet in de hotelbar. Een collega vraagt aan Vivian: “Heb jij nou al die ijsklontjes gebruikt?” Het antwoord: “Ik denk dat ze gesmolten zijn.”

Later die avond in de Schouwburg blijkt Loes inmiddels een prima verjaardag te hebben. “Giorgi draait goeie muziek en er is een gezellige mix van jong en oud.” Echt wild gedanst wordt er niet. “Ik ben nog te nuchter, maar het is hier wel fijn.”

Over deze rubriek

Steeds vaker klinkt de zorg dat verschillende groepen in de stad zich opsluiten in ‘parallelle samenlevingen’, dat er ‘kloven’ tussen groepen in de samenleving ontstaan. Is Rotterdam aan het segregeren of hoort dat bij de grote stad? Waar ontmoeten verschillende groepen elkaar nog, en waar verschuilen ze zich? In Ons Kent Ons gaan Ferrie Weeda en Tara Lewis op bezoek bij verschillende Rotterdamse bubbels. Soms met, en soms zonder een glas, eh, bubbels.

Tara Lewis

Het bericht Ons Kent Ons: de IFFR-feestjes verscheen eerst op Vers Beton.

De tucht van het afgeladen zwembad

$
0
0

Column

Ferrie Weeda neemt de lezer maandelijks mee in zijn blik op de stad. Deze keer: survival of the wettest in het Van Maanenbad op een maandagavond. 

Het zwembad is volgestouwd. Ik sta vertwijfeld langs de kant in m’n speedo’tje. Vóór mij een onafzienbare brei van drijvende lijven. Alle banen liggen stampvol. Er is technisch beschouwd meer vlees zichtbaar dan water. Maandagavond in het Van Maanenbad is het vaak druk, maar dit slaat alles.

Donsbil de Prinsenleuter, een andere vaste baantjeszwemmer, komt naast me staan. Donsbil (hij weet niet dat ik hem zo noem) kijkt verbouwereerd naar de spartelende massa. “Dit gaat niet passen,” meld ik hem somber. “Onze sportieve ambitie van vanavond is gefnuikt.” Donsbil is strijdbaar: “Tering wat druk. Ze moeten minder mensen binnenlaten! Waar de fok komen al die slome dozen vandaan?”

Het moet een laatste opwelling van goede voornemens zijn. Er zijn ongetwijfeld ook zwemmers die hun Rotterdampas-tegoed willen opmaken vòòr 1 maart. En dan het ijzige winterweer: dat jaagt de hardlopers het zwembad in. Maar de vaste baantjeszwemmers zijn de dupe. Hoewel… als Donsbil’s quotum vanavond was gehanteerd, dan waren hij en ik niet binnengekomen. De blauwe-maandag-zwemmers waren er vroeg bij – eerlijk is eerlijk.  

“Ik besef: Als iemand nu verzuipt – hoe gaan de ze die dan redden?”

Enkele bekende gezichten hebben overigens wel een plekje in het water veroverd. Ze dobberen met getergde gezichten tussen de slome nieuwelingen. Zo ontwaar ik Zwemmaatje Cris, als hij een dodelijke blik werpt op een franjebadpakmevrouw. Ook vaste bezoeker Biggetje, de beruchtste traagzwemmer van baan 4, is van de partij. “Allejezus tranendal!” roept Cris me toe vanuit het water, “Zelfs Biggetje probeert mensen in te halen! Kun je nagaan!”

Donsbil is intussen in verhit gesprek met de badjuffen. Ik besef: Als iemand nu verzuipt – hoe gaan de ze die dan redden? Er is gewoon geen plek waar de badjuffen het water in kunnen duiken. Dit is letterlijk survival of the fittest. Zo lost het probleem zich uiteindelijk wel zelf op, concludeer ik tevreden.

“Net als ik denk dat ik het juiste ritme heb gevonden, eindigt mijn vinger plotseling in een vlezige, gummi-achtige holte met harde rand”

Ik blijf langs de kant treuzelen. Het speuren naar een gaatje in de drijvende massa heeft een hallucinerend effect. Is dit nou mensensoep waar ik naar kijk? Nee, want soep is warm. Een vergelijking met een snelweg is het vruchtbaarst. Een ontzagwekkende file in vijf banen, met bumperklevers, gevaarlijke inhaalmanoeuvres, mensen die elkaar uit de baan drukken en een grote opgave rondom ‘ritsen’.

Uiteindelijk waag ik de sprong, rechtstandig, in een minuscule opening. Met mijn eerste afzet beland ik met m’n snuit in een slecht bijgepunte bikinilijn. Binnen een minuut krijg ik een schop in m’n zij, een klap tegen m’n hoofd en een eeltige voet onder m’n kin. Er roept ook iemand ‘klootzak’ naar me. Net als ik denk dat ik het juiste ritme heb gevonden, eindigt mijn armslag plotseling met mijn vinger in een vlezige, gummi-achtige holte met harde rand waarvan ik vermoed (of hoop) dat het een oogkas is.

“Toch slaag ik erin me te onderwerpen en de lijven om me heen worden vage vleeswolken”

Toch slaag ik erin me te onderwerpen aan de tucht van het afgeladen zwembad. In de slome cadans drijven ook mijn gedachten af. De lijven om me heen worden vage vleeswolken. Af en toe hoor ik in de verte een geruststellend geluid, zoals de sonore bas van Meneer Peter, die in een continue trage mantra aan iedereen vraagt “Lek. Ker. Ge. Zwom. Men?!”

Dat nieuwe grote moderne zwembad bij Zuidplein – in de kerstvakantie ben ik er een keer geweest. Een enorm bad met ruime openingstijden en heel veel water (10 banen van 50 meter). Maar bah, wat een anonieme klinische toestand was dat zeg! Nee, doe mij dan toch de volgepropte chloormensenvleeskuip van het Van Maanenbad.

Het is the survival of the wettest. Geef je over en ervaar de louterende werking.

Ferrie Weeda

Het bericht De tucht van het afgeladen zwembad verscheen eerst op Vers Beton.


“Architectuur is geen mode-artikel”

$
0
0

Opinie

In de architectuurwereld is er debat ontstaan over de mogelijke sloop van de meest recente aanbouw van Museum Boijmans van Beuningen uit 2003 van architecten Robbrecht en Daem. Hoogleraar architectuurtheorie Lara Schrijver pleit voor het behoud van meervoudigheid in de architectuur.

Het Museum Boijmans Van Beuningen is dringend toe aan enige vernieuwing – met het meermaals onderlopen van de opslagruimtes in de afgelopen jaren mag dat wel duidelijk zijn. Maar dat deze problemen worden aangegrepen om een bijzonder ambitieus plan neer te zetten, roept vragen op. Ondanks protesten uit diverse hoeken werd enkele jaren terug besloten tot de bouw van het Depot in het Museumpark, en is het bouwproces nu ruim halverwege. Ook met de suggestie – die steeds sneller realiteit lijkt te worden – dat de meest recente aanbouw van Robbrecht en Daem uit 2003 zal moeten verdwijnen, lijkt het museum verontrustend rigoureus. Zijn andere mogelijkheden überhaupt nog overwogen?

Architecten reageren op dreigende sloop van hun jongste Boijmans-vleugel

In januari begon er (informeel) discussie te ontstaan tussen architecten in Vlaanderen en Nederland. Daarin wordt de vraag gesteld hoe er dient omgegaan te worden met de architect van een te transformeren gebouw. In het recente artikel van Teun van den Ende wordt duidelijk dat Robbrecht en Daem overvallen zijn door de voorgestelde sloop van hun bouwdeel uit 2003.

In hun antwoorden komt ook een bredere vraag aan bod: naar de rol en betekenis van architectuur in de stad. Ook is de geschiedenis van de stad zelf van belang als onderdeel van de toekomst, en de gelaagdheid van een bouwwerk als Boijmans. Dit kent naast het oorspronkelijke gebouw uit 1935, ook nog uitbreidingen uit 1972 (Bodon), 1994 (Henket) en 2003 (Robbrecht en Daem).

De meervoudigheid van architectuur en de stad is niet alleen een gegeven, het is een belangrijk element om te koesteren. Zeker in een tijd die steeds meer bepaald lijkt te worden door vereenvoudigde beelden in de architectuur en verkorte uitspraken door gemeentebesturen. Mede daarom rijst in het geval van Boijmans ook de vraag naar het proces. Niet alleen in relatie tot de architect, maar juist in verhouding tot de inwoners van Rotterdam en andere betrokkenen.

De brochure van de gemeente en het museum bevat een toelichting op de bouwdelen. Hierin wordt onomwonden gesteld dat het paviljoen van Henket uit 1992 werd omgevormd tot horeca omdat het ongeschikt was voor tentoonstellingen. Toch werd de keuze gemaakt om alternatieve invullingen te vinden in plaats van sloop. Het gedeelte van het Robbrecht en Daem deel was niet alleen bedoeld voor kantoorruimte, maar juist ook om kleinere, meer intieme tentoonstellingszalen te maken naast de grotere zalen in het Bodon deel, en daarbij een bibliotheek. Het kan goed zijn dat deze insteek niet past bij de wereldambities van gemeente en museumbestuur, maar het is vreemd hoe selectief de argumenten zijn voor sloop, herstel of behoud.

Economische meerwaarde

“We geven jongere generaties het bericht dat architectuur een tijdelijke affiche is van het huidige bestuur”

Het verwondert ook, hoe de brochure omgaat met de berichtgeving over de plannen. Veel wordt gestaafd met getallen en met verwijzingen naar toeristenstromen en de binnenstad als ‘city lounge’. Maar welk bericht geven wij de inwoners van Rotterdam – vooral een jongere generatie die nog in hun stad zal groeien – als een koerswijziging in de leiding van een culturele instelling reden is tot sloop van een gebouw? Dat architectuur een mode-artikel is. Een tijdelijke affiche voor het huidige bestuur.

Ook in de gemeenteraad was geen eensgezindheid, mede omdat er nog veel vragen zijn over de financiering van dit scenario. Volgens de wethouder levert dit ambitieuze scenario wel de hoogste economische meerwaarde voor Rotterdam. Aan de hand waarvan wordt dit bepaald? Toename van toeristenstromen of AirBnB boekingen?

Wat ik pijnlijk vind in het huidige proces – en waarom het mij niet verbaast dat er steeds meer vragen gesteld worden – is dat nuance en reflectie het onderspit delven in de communicatie vanuit het museum. In plaats van een aantal overwegingen naast elkaar te zetten, worden snelle slogans gebruikt waarin geen tijd of ruimte rest om verschillende perspectieven te bekijken.

“Het is pijnlijk hoe nuance en reflectie het onderspit delven in de communicatie vanuit het museum”

Om een voorbeeld te geven: de manier waarop in de brochure gesproken wordt over een ‘disfunctionele’ ruimte, doet bij mij onprettige herinneringen oprijzen aan een lokale politicus die zijn steun voor het Depot betuigde door af te geven op ‘die kattenbak vol grind’. Hij doelde op het Museumpark. De geluiden van de lokale bewonersvereniging waren beduidend anders. Er werd liefdevol gesproken en geschreven over het belang van het park als ruimte voor omwonenden, als plek om op onverwachte manieren in te vullen, en vooral: als open voor alle mogelijkheden.

Een plek om te pauzeren

Dit soort plekken in de stad zijn niet te vereenvoudigen tot een enkel verhaal. Het werk van Van der Steur is meer dan alleen transparantie, of toegankelijkheid vanuit de Witte de Withstraat – dat is waarmee nu gesuggereerd wordt dat de uitbouw van Robbrecht en Daem in de weg zit. Het Boijmans is meer dan een optelsom van Van der Steur en Bodon. Ik ken het als een plek om te pauzeren. Om naar binnen te stappen voor wat rust van de stad. Om in de binnenplaats even een voetbal te schieten, omdat de zon schijnt en mijn dochter er zin in heeft.

“Moet de bibliotheek verdwijnen omdat hij op TripAdvisor geen goed beeld oplevert?”

Mag dat stukje Boijmans er niet meer zijn omdat de toeristen dat stuk niet herkennen? En de bibliotheek, zo prachtig ontvouwend als je vanaf het ErasmusMC komt… moet die verdwijnen omdat hij op TripAdvisor geen goed beeld oplevert?

Wat mij het meeste steekt in dit hele verhaal is dus niet alleen de ongelukkige manier waarop met de betrokken partijen wordt gecommuniceerd. Maar meer nog mis ik in mijn gemeente de wens om in rust en zorgvuldigheid te formuleren wat voor een stad Rotterdam wil zijn. Proberen we Amsterdam na te jagen met grootscheepse verbouwingen, om deel te zijn van een mondiaal stedelijk netwerk? Of zoeken we eerder naar een eigen karakter?

Voor de onlangs uitgereikte Rotterdamse Architectuurprijs had de jury oog voor historische gebouwen, voor de woonkwaliteit, en ook voor architectuur die verrast of juist schuurt. Is dat niet ook deel van deze stad?

De politiek mag er nu misschien geen ruimte aan geven, maar de architectuur kan dat wel. Laten we vooral kijken naar die verschillende verhalen, en een voorbeeld nemen aan de voltooide verbouwing van het Rotterdamse stadhuis. Dat laat zien dat afgeschreven gebouwen soms alleen een herinrichting nodig hebben, om zowel oorspronkelijke als nieuwe kwaliteiten naar boven te halen.

Ook jonge architectuur verdient een respectvolle behandeling. Het toekomstig Boijmans is juist een kans om te laten zien dat, in een stad waar de architectuur van de wederopbouw domineert, verschillende historische lagen hun plek hebben. En dat met enige welwillendheid en dialoog, ook verschillende perspectieven naast elkaar mogen blijven bestaan.

Lara Schrijver

Het bericht “Architectuur is geen mode-artikel” verscheen eerst op Vers Beton.

Er is een baby geboren op Zuid

$
0
0

Straatarts column

Michelle Aimée is straatarts en deelt maandelijks verhalen uit haar werk. Deze keer over kinderen die kinderen krijgen en de vicieuze cirkel die opvoedingsarmoede heet.

Er is een baby geboren op Zuid. De mama is dertien en de papa is twaalf jaar oud. Daar schrik ik niet meer van. Maar de hielprik was bovendien positief: het kindje is drager van een ziekte. Dus nodigde ik de ouders uit om over de consequenties te praten. Maar hoe leg je aan een kind dit soort complexe, genetische zaken uit?

Hoe bespreek je de nu nog onzichtbare gevolgen van dragerschap voor een baby, voor wie ze niet hebben gekozen en nog nauwelijks kunnen zorgen. Wat het nog wat complexer maakte was dat de vader bij screening op dragerschap van deze ziekte, niet de biologische vader bleek te zijn. We besloten de speurtocht naar de biologische tienervader maar te laten zitten.

“Ik voel me moedeloos in deze vicieuze cirkel, waarin kwetsbare ouders, kwetsbare kinderen produceren”

Soms weet ik niet meer waar ik moet beginnen en voel ik me machteloos in deze vicieuze cirkel. Waar kwetsbare kinderen, kwetsbare ouders worden, die kwetsbare kinderen produceren. De moedeloosheid begint als ik ´s ochtends in de tram stap om mijn kinderen naar het kinderdagverblijf te brengen. Achterin de tram verzamelen zich de jonge moeders, die daarna zelf naar school gaan. Ik zie hoe zij het tramritje volbrengen door hun kind af te leiden met een wirwar aan youtube-filmpjes vol heftige kleuren en schreeuwende poppetjes. Onderweg wordt er nog een Breaker als fruitvervanger, een Liga als brood en een Fristi als zuivel naar binnen gepropt. Als het kind dan onrustig in de buggy gaat heen en weer bewegen, wordt het door de moeder afgesnauwd.

In de wachtkamer gaat het er niet beter aan toe. Terwijl de kinderen de wachtkamer afbreken, kijken de moeders op hun mobiele telefoons. En waar zijn die vaders toch? Laatst stak een kindje van zeven mijn stethoscoop onder zijn shirt om mee te nemen. De moeder zag het, maar ik was degene die het kind corrigeerde.  Het is geen onwil, maar onmacht. En ik gun het niemand.

“De hulpinstanties zijn slechts een veel te dure pleister op de wond”

Opvoedingsarmoede: het is een groot probleem. Een hele rits aan niet-samenwerkende gemeentelijke instellingen moet het probleem tegengaan. Opvoedpoli´s bij Consultatiebureaus, Bureau Jeugdzorg en Centrum voor Jeugd en Gezin. Als huisarts weet ik al niet bij wie ik moet aankloppen, laat staan dat een alleenstaande moeder het weet.

Als ik wil bellen met iemand voor overleg, lukt het me negen van de tien keer niet om doorverbonden te worden met de juiste persoon voor mijn patiënt. Het is dweilen met de kraan open, omdat we de bron niet aanpakken. En de bron is armoede. De hulpinstanties zijn slechts een veel te dure pleister op de wond.

Armoede is een voedingsbodem voor slecht ouderschap. Er is minder ruimte om een kind zich veilig te laten ontwikkelen, om het gerust te stellen, en later op school te stimuleren en bij te staan. Daarnaast spiegelen arme ouders hun kinderen vaker negatief: als je zelf het gevoel hebt dat je niks waard bent, is het lastiger om sensitief op je kind te reageren.

Zo’n onveilige basis zie ik bij veel kinderen leiden tot een verkeerde afstelling van het stresssysteem, dat chronisch hyperactief wordt. De prefrontale cortex – die betrokken is bij besluitvorming en het onderdrukken van impulsen – functioneert slechter. Zo worden dysfunctionele breinen aan elkaar doorgegeven, maar wonen ze ook nog samen onder één dak, met alle gevolgen van dien.

En wat gebeurt er als je weinig toekomstperspectief ervaart? Dan neem je vaker beslissingen die op lange termijn minder slim zijn maar op korte termijn lonen. ‘Als ik bij mijn vriendje ga wonen,  is er tenminste nog iemand die me positieve aandacht geeft.’ ‘Als ik een kind krijg, dan stel ik in ieder geval als moeder nog wat voor.’

“Ik begeleid ook een kind wiens vader hem heeft geprobeerd te wurgen en waarvan de moeder is overleden aan een overdosis”

De problemen in Rotterdam zijn groot. De voorbeelden die ik hierboven schreef zijn eigenlijk heel mild, bijna grappig. Want ik begeleid ook een kind dat bewust steeds te weinig eten van zijn ouders krijgt, een kind wiens vader hem heeft geprobeerd te wurgen en waarvan de moeder is overleden aan een overdosis, een kind dat er regelmatig getuige van is dat zijn moeder zonder schoenen en sleutel in de kou wordt gezet, een kind wiens moeder een verslaafde prostituee is, een kind wiens moeder recent thuis is overvallen en verkracht, en een kind dat door de stiefvader steeds in de kast wordt opgesloten als zijn eigen kinderen er zijn.

Al deze kinderen wonen nog thuis. Als ik het kind met gedragsproblemen op mijn spreekuur krijg zijn we vaak al veel te laat. Dan zie ik ze tien jaar later terug in het straatcircuit, als ze aanzien opeisen door gangstertje te spelen. We kunnen het kind dan proberen te herijken volgens academische theorieën en dito therapieën, maar het heeft vaak niet zoveel invloed meer. Een rolmodel kan je niet achteraf creëren.

Een onderzoek in Amerika liet zien dat direct geld beschikbaar stellen voor arme gezinnen grote effecten heeft op de ontwikkeling van kinderen. Ouders gaan beter opvoeden, er is minder ruzie en stress en kinderen worden gezonder en rustiger. Ofwel: sluit dure overheidsinstanties vol kostbare overhead. Geef het geld rechtstreeks aan de gezinnen om wie het draait. Dán doorbreek je eindelijk die vicieuze cirkel.

Michelle-Aimée

Het bericht Er is een baby geboren op Zuid verscheen eerst op Vers Beton.

ZUS: middelpunt in de cruciale ontwikkeling van het Schieblock

$
0
0

Donderdag 31 januari werd het boek ‘City of Permanent Temporality. Incomplete & Unfinished’ gepresenteerd. Een kleurrijk boek over 20 jaar werk van ontwerpbureau ZUS, dat het gezicht werd van een (anti-kraak)generatie die samenwerking als een logisch onderdeel ziet van het actievoeren. Pieter Kuster bespreekt het boek.

Op de omslag prijkt een foto van een eenzame voetganger die over de luchtsingel loopt. Herkenbaar, voor mij als fervente wandelaar. Want de vele keren dat ik gebruikmaakte van de luchtsingel, liep ik er vaak alleen. Toch maakte het bouwwerk – misschien om de verkeerde redenen – iedere keer weer indruk. Wandelend op deze hoogte ervaar je de achterkant van de stad optimaal: de betonnen kolos ‘De Hofpoort’, het verlaten station Hofplein en de leegte van Park Pompenburg. Op de momenten dat het druk was op de luchtsingel was er een evenement, excursie of een feest georganiseerd. Dan was er levendigheid of – zoals ZUS de festivals in Rotterdam zelf omschrijft – ‘een flashmob van het stedelijk leven, aangekondigd en geregisseerd’.

Tijdsbeeld

“Het toont de volharding van ZUS om hun eigen omgeving tot een ‘test-site’ te maken voor stedelijke ontwikkeling”

Het is jammer dat deze foto op de voorzijde staat omdat de luchtsingel al zo vaak als paradepaard of als schietschijf is gebruikt voor de aanpak van ZUS. Want als het boek iets aantoont, is het wel de veelzijdigheid en volharding die ZUS aan de dag legt om hun eigen woon- en werkomgeving tot levendige ‘test-site’ te maken voor stedelijke ontwikkeling.

De luchtsingel heeft van hun werk de meeste aandacht gekregen bij het publiek en in de pers, mede dankzij de stevige promotiecampagne van de initiatiefnemers Elma van Boxel en Kristian Koreman. De houten loopbrug was winnaar van het eerste stadsinitiatief in 2012 en is de opvallendste fysieke ingreep in het gebied. Maar het boek begint ruim 10 jaar daarvoor, toen ze vanuit Arnhem naar Rotterdam kwamen en het gezicht werden van een (anti-kraak)generatie die samenwerking als een logisch onderdeel ziet van het actievoeren.

Het Schieblock verkeerde in 2000 in slechte staat. Van Boxel en Koreman mochten er voor een zacht prijsje wonen en werken. Het vormde de start van een van een lange en intensieve betrokkenheid bij de gebiedsontwikkeling van het Rotterdam Central District. Ongevraagd en later ook gevraagd ontwikkelden ze ad hoc voorstellen voor wat een van de ingewikkeldste gebieden in de stad bleek te zijn.

ZUS [Zones Urbaines Sensibles] werd in 2001 opgericht, in het jaar dat Rotterdam Culturele Hoofdstad van Europa was en architect William Alsop de plannen voor het nieuwe stationsgebied presenteerde. Die ambitieuze plannen – prijskaartje 4,7 miljard gulden – sneuvelden definitief met de komst van Leefbaar Rotterdam. Vanuit die lokale situatie schetst het boek het tijdsbeeld van de afgelopen decennia, met oog voor de kleine én grote maatschappelijke veranderingen. Van het Rotterdamse zerotolerancebeleid tot de internationale crises.

“Ongevraagd ontwikkelden ze voorstellen voor wat een van de ingewikkeldste gebieden in de stad bleek te zijn”

De verslagen in het boek lezen als een gedramatiseerd verhaal, met uiteenlopende personages. Met ZUS als hoofdrolspelers die zichzelf in het middelpunt van cruciale ontwikkelingen plaatsen. Zij waren de juiste partij op de juiste plek. Op een chronologisch, bijna dagboek-achtige manier, worden de persoonlijke beschouwingen over de directe omgeving, gekoppeld aan grootstedelijke ontwikkelingen.

De ontwikkeling van het Schieblock en de directe omgeving zijn dan ook niet los te zien van hun eigen situatie en ontwikkeling. Die ‘voortgang’ is duidelijk te zien: van onbevangen naar strategisch, van proefballonnetjes naar planontwikkeling. Denken en doen gaan daarbij voortdurend samen. Want zoals ze zelf aantonen: zonder het een kan het ander niet ontstaan.

Honderd petten

Het Schieblock vormt het hart van de ontwikkeling van het Central District, simpelweg omdat ZUS vanuit hier opereert. Er is verwondering over de planontwikkeling die keer op keer stokt. ZUS neemt het heft in eigen hand en manoeuvreert zich in het spinnenweb van plannen, belangen en geld. ‘The only logical conclusion is that this development will take longer than expected. It is a temporary situation for the permanent duration: a city of permanent temporality.’

Die tijdelijkheid duurt nu al bijna 20 jaar. In die tijd lukt het hen niet alleen het Schieblock gevuld te krijgen met huurders (!) maar ook om een belangrijke publieke (uitgaans)plek in de binnenstad te creëren. En misschien nog bijzonderder; de activiteiten in, op en rondom het gebouw trekken zeer verschillende publieksgroepen aan.

 

“De ene keer opereren ze als schoonmaker en bouwvakker, de andere keer als marketeer en plannenmaker”

Met het succes van het Schieblock en de opgedane kennis en ervaring van ZUS, lijkt het dan ook een logische stap hen te betrekken bij de huidige planontwikkeling. Althans, voor de dienst Stadsontwikkeling. De politiek dacht hier anders over. In 2017 werd ZUS ervan beticht een dubbele pet op te hebben omdat ze als initiatiefnemers zelf belang zouden hebben bij het voortbestaan van het Schieblock.

In het boek komt goed naar voren dat ze inderdaad continue van rol veranderen.  Door de tijd heen hebben ze wel honderd verschillende petten op gehad: de ene keer opereren ze als schoonmaker en bouwvakker, de andere keer als marketeer en plannenmaker. Daarbij worden allianties gesloten met een breed palet aan partijen, zoals culturele instellingen, ondernemers, gemeente en ontwikkelaars. Juist die wisselende positie is cruciaal gebleken om een rol van betekenis te spelen.

Kritiek

Er worden ook vraagtekens geplaatst bij de werkwijze van ZUS. Al tien jaar geleden kwamen die ter sprake bij een discussie in NAi over ‘ongevraagde architectuur’. Archined analyseerde: ’De projecten van Koreman en Van Boxel hebben een sterk columnachtig karakter, waardoor het niet eenvoudig is om hun motivaties te benoemen. Zeker wanneer de verhouding tussen de statements, de ongevraagde adviezen en de gevraagde adviezen, onduidelijk blijft.’

De publieke kritiek over de Luchtsingel werd in een onderzoek van Drift uit 2014, toegeschreven aan de ‘zeer hoge verwachtingen vooraf’ en het feit dat ‘vooral concrete resultaten en naderende mijlpalen gecommuniceerd worden, maar niet de worstelingen en het proces waar initiatiefnemers in zitten.’

“De worstelingen en het proces zijn nu uitgebreid beschreven, maar slechts vanuit één perspectief: dat van ZUS zelf”

Die worstelingen en het proces zijn in het boek nu dus uitgebreid en gedetailleerd beschreven. Alleen gebeurt dat voornamelijk vanuit één perspectief: dat van ZUS. De wisselende kritiek op hun projecten ontbreekt of wordt zijdelings benoemd.

Zo wordt er bijvoorbeeld gerefereerd aan een e-mail uit 2012 van het kunstenaarsduo Bik Van der Pol, maar krijgen we alleen de blik van ZUS: ‘… we are judged to be guilty: conspiring with the municipality, colluding with the big business, ad nauseam. We have recently developed a very thick skin, but this attack represents a new low in the discussion about city making.’ Helaas ontbreken de oorspronkelijke e-mail en de argumentatie. Daardoor mist de context om zelf te bepalen of je het eens bent met de kritische geluiden of niet. Een apart hoofdstuk gewijd aan de kritiek op hun werk zou verfrissend hebben gewerkt.

Er staan wel bijdragen in van gastschrijvers, die verdieping aanbrengen, maar ook (te) dicht bij het onderwerp blijven. Wouter Vanstiphout van Crimson spreekt over de eerste ontmoeting: ‘Kris showed us a room, with one armchair and a thousand philosophy books, where he came to sit and ponder, letting hundreds of years of political thought seep into his brain through osmosis.’ En hij stelt vragen aan ZUS over de bottom-up benadering, die mede-auteur Michelle Provoost vervolgens in een bredere context plaats: ‘This emancipatory aspect of the bottom-up movement increasingly became an excuse for shrinking government to reduce their responsibility.’

Toekomst

René Boer en Mark Minkjan van Failed Architecture vragen zich terecht af hoe de huidige situatie werkelijk impact kan hebben op de toekomstige ontwikkeling: ‘… will it be possible to maintain enough of the area’s current relevance, affordability and atmosphere? … Are these crucial, but easily abandoned qualities preserved in the playful retro-modernism of the new ‘Schietoren’ and ‘Culture Wall’?’

De timing van het boek lijkt goed gekozen. Het komt op het moment dat het gebied een nieuwe fase ingaat. Onlangs verscheen het rapport van de Rotterdamse rekenkamer over de foutieve ambtelijke beslissingen, gesteggel over grondtransacties en de verdampte miljoenen. Al die tijd is er van de plannen nog niets gerealiseerd terwijl er in de ‘tussentijd’ een levendig stedelijk gebied is ontstaan. Maar met de meest recente studies van Stadsontwikkeling en voorstellen van private ontwikkelaars lijkt het erop dat er de komende jaren daadwerkelijk gebouwd gaat worden. 

ZUS heeft de plannen gereed: hun Schietoren, Nieuw Delftsehof en de Culturele Wand langs het spoor zijn onderdelen van het laatste plan dat is gepresenteerd voor dit gebied. De toren vervangt een deel van het Schieblock en bouwt daar tegelijkertijd op voort. Ook de luchtsingel lijkt in de eerste plannen voor Pompenburg in een nieuwe vorm een permanente functie te krijgen. De ideale mix van oud en nieuw? Na het lezen van het boek blijft één vraag hangen: moet ZUS wel als ontwerper om tafel zitten? Het is begrijpelijk dat ze na al die jaren ook graag willen bouwen. Maar juist in de andere rollen hebben ze aangetoond van waarde te zijn voor de ontwikkeling van het gebied. De ‘Lessons from the Test Site’ kunnen wel eens betekenisvoller zijn voor de toekomst van het gebied dan de ontwerpen die ze nu hebben gemaakt.

‘City of Permanent Temporality. Incomplete&Unfinished’ is verschenen bij nai010uitgevers.

Pieter Kuster

Het bericht ZUS: middelpunt in de cruciale ontwikkeling van het Schieblock verscheen eerst op Vers Beton.

Waarom Rotterdam dringend een beleid voor hocus-pocuswijken nodig heeft

$
0
0

De Beste Stuurlui opinie

‘Meer woningen voor bewoners van Zuid die meer woonruimte willen’ – zo luidt de titel van een recent persbericht van de gemeente Rotterdam. Het moet een positief gevoel opwekken over de aanpak van woningen op Zuid. Teun van den Ende leest tussen de regels door hoe gevoelloos de onderliggende gedachte is.

Het persbericht begint met het nieuwtje, er komt een subsidieregeling om vergroting of samenvoeging van woningen te stimuleren, want: “woningzoekenden vertrekken nu vaak, omdat ze in Zuid geen geschikte woning vinden”. Goed nieuws dus, voor woningzoekenden die wat te besteden hebben!

Wethouder Bas Kurvers (VVD) toont zich in de volgende alinea een echte familieman. Hij vindt dat het mogelijk moet zijn op Zuid te blijven wonen als je veel kinderen hebt en daarom een groot huis nodig hebt. In de uitleg over het samenvoegen verschijnt de afkorting BeBo’s; een lollige samentrekking van Beneden- en Bovenwoning. Die kan je nu dus lekker allebei kopen en met subsidie samenvoegen, moet je eens kijken wat een ruimte joh!

Daaronder volgt een puntige quote van topambtenaar van Zuid, Marco Pastors: “Mensen vertrekken naar gemeenten waar ze wél die grotere woning vinden. We zijn dus eigenlijk aan het stoken voor de buren”. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat Rotterdammers zich genoodzaakt zien uit te wijken naar Barendrecht en Berkel omdat er op Zuid alleen maar verouderde BeBo’s staan? Huppakee, aan de slag met die woningen, supersizen maar!

“Wat betekenen de plannen voor de glorieuze toekomst van Zuid voor je als je woning wordt gesloopt?”

Na zoveel goed nieuws kan ik me nauwelijks voorstellen dat er iemand tegen deze fijne nieuwe subsidie is. De gemeente strooit met geld, komt allen en profiteer! Oh wacht, het persbericht heeft nog een kopje: ‘sloop en nieuwbouw’. Het aanbod van (koop)woningen moet blijkbaar nóg wat breder. Daarvoor offert de gemeente woningen op in de Mijnkintbuurt, het Dahliablok, De Urkersingel en de Tweebosbuurt.

Je zou maar aan de Urkersingel wonen en niet uit je woning weg willen omdat je toevallig niet genoeg verdient om een BeBo samen te voegen. Hoe komt dit persbericht dan op je over? Wat betekenen de plannen voor de glorieuze toekomst van Zuid voor je, als je woning wordt gesloopt en de schaarse woningen in jóuw buurt opgekocht, samengevoegd en vergroot worden door mensen met veel meer geld dan jij?

Hocus-pocuswijken

Ondanks dit bezwaartje wil ik de gemeente zeker niet ontmoedigen de subsidie voor woningverbetering in te voeren, integendeel. Wel pleit ik voor een tweede subsidieregeling, een soort tweelingbroertje van BeBo-regeling. Deze regeling bepleit het omgekeerde: namelijk de splitsing en verkleining van woningen in vijf hocus-pocuswijken, tegenhangers van de focuswijken op Zuid.

“Er is in Hillegersberg, de Kop van Zuid, Kralingen, de Lloydpier en Nesselande dringend aandacht nodig voor de segregatie op gebied van wonen”

Het hocus-pocusbeleid richt zich op (in willekeurige volgorde): Hillegersberg, de Kop van Zuid, Kralingen, de Lloydpier en Nesselande. Er is in deze buurten dringend aandacht nodig voor de segregatie op gebied van wonen. De subsidieregeling is hét breekijzer om het doorgeschoten aantal koopwoningen in deze wijken terug te dringen. In het hocus-pocusprogramma is overigens ook aandacht voor het eenzijdige winkelaanbod. Zo worden deze wijken al jaren geteisterd door een wildgroei van makelaarskantoren, Albert Heijns en vegan cupcaketentjes.

Het splitsen van dure koopwoningen in de hocus-pocuswijken moet een aanbod van betaalbare huurwoningen creëren voor één- en tweepersoons huishoudens. Het streven is om de woningprijzen in deze wijken omlaag te brengen naar het gemiddelde in de vier grote steden. Ouderen, starters en mensen die uit hun sloopwoning zijn gezet, zijn de voornaamste doelgroepen. Want, hoe gek het ook klinkt, ook deze mensen willen graag in Rotterdam wonen. #Makeithappen!

Lees meer

Teun van den Ende

Het bericht Waarom Rotterdam dringend een beleid voor hocus-pocuswijken nodig heeft verscheen eerst op Vers Beton.

Ons kent ons: opening ‘Trouble in Paradise’ in de Kunsthal

$
0
0

Tweewekelijkse column

Tijdens Art Rotterdam opende ook de tentoonstelling ‘Trouble in Paradise’, met de beroemde collectie hedendaagse kunst van Nederlands-Indiase ondernemer Rattan Chadha. Een bijzondere kunstcollectie van een schatrijke zakenman openstellen voor breed publiek: is zo’n bijeenkomst dan glamour, arty-farty, of laagdrempelig?

Veelbelovend is een Bentley met chauffeur die de stoep blokkeert. Maar de entree valt tegen. “Moeten we hier in de rij staan?” Een in creatief breisel gestoken babyboom-mevrouw kijkt haar echtgenoot verongelijkt aan. Hij (in deftig kostuum, vast ‘oud geld’) antwoordt vertwijfeld: “We hebben toch een uitnodiging hè?”

“Heeft u een über-vip-uitnodiging?” vraag ik het stel, “met een über-vip-uitnodiging mag u via de andere ingang.” De dame en heer staren me onthutst aan. Als ik ze een vette knipoog geef, beginnen ze te lachen. “Vipperdevipperdevip, zo is de Art Week,” roept de vrouw. “Ik ben geboren als zoon van een havenarbeider,” zegt de man (toch geen oud geld), “maar ik had verwacht dat ik met mijn huidige staat van dienst makkelijker binnen zou komen, haha.”

Snel blijkt dat de Kunsthal de kunst van crowd management uitstekend beheerst. De 450 gasten worden soepel over het gebouw verspreid; langs borrel, kunstwerken en officiële plichtplegingen. Het wachten in de rij duurt slechts enkele minuten. Na het ontvangen van een polsbandje betreden we het zwoel verlicht café met loungemuziek, waar de bediening in hoog tempo glazen witte wijn distribueert (en een enkel glas jus). Géén consumptiebonnen – dat is sjiek. Minder sjiek: sommige gasten grissen de glazen wel heel gretig van de dienbladen. De Art Week maakt dorstig.

“De helft van de aanwezigen lijkt zo uit een ANWB-folder weggelopen”

Welk publiek hebben we bij deze opening? Qua leeftijd zijn de aanwezigen erg gemengd en qua kleur erg ongemengd. Lees: monochroom wit. Ook opvallend: waar is de jetset? Verzamelaar Rattan Chadha moet toch wel enkele puissant rijke gasten hebben meegebracht? En waar zijn de excentrieke types? Toegegeven, ik tel een paar mooie snorren op de bovenlippen van artistieke millennialjongens, maar de helft van de aanwezigen lijkt zo uit een ANWB-folder weggelopen. Mijn conclusie is voorlopig dat het hier de no-nonse kunstliefhebbers betreft.

“Jij bent toch van Vers Beton?! Je hebt toch een groen armbandje? Je moet naar boven, ze gaan beginnen!” Oh wacht, besef ik, er is echt een übervip-categorie. De mensen hier beneden blijven beneden. Boven is de officiële opening, daar zitten de Belangrijke Gasten natuurlijk al lang en breed in het auditorium. Fotograaf Florian is inmiddels ook gearriveerd en treft een onverbiddelijke medewerker bij de garderobe boven: “alleen voor gasten met een blauw bandje”.

Maar ook in het auditorium is het publiek op de eerste rijen ongetwijfeld cultuurminnend en kapitaalkrachtig, maar ook heel braaf en ingetogen. Chadha staat bekend als een bescheiden persoon; blijkbaar geldt dat ook voor zijn vrienden. Ik bespeur in de zaal – echt waar – zelfs een man in een fleecetrui (niet als ironisch gedragen modestatement; serieus als comfortabel kledingstuk).

“Rattan Chadha blijft conform zijn reputatie helemaal buiten de schijnwerpers”

De openingspraatjes worden verzorgd door Kunsthal-directeur Emily Ansenk (“When there’s trouble in Paradise, De Kunsthal is the place to be”) en directeur Hendrik Driessen van museum de Pont in Tilburg. Rattan Chadha blijft conform zijn reputatie gedurende de opening buiten de schijnwerpers. Het is spannend om een privé-collectie zo ‘vrij te laten’ in het openbaar, aldus Driessen. Het effect zal zijn dat de kunst het publiek verenigt: “strangers become family.” De ANWB-leden haasten zich daarna naar de zaal om de tentoonstelling te zien, maar de eerste rijen blijven zitten: de vips hebben blijkbaar een andere dienstregeling. De blauwe en groene polsbandjes worden vanavond geen familie.

Elitair ja, excentriek nee. De zalen hebben zich gevuld met echte kunstliefhebbers. “Wij zijn echt verliefd op een aantal werken,” vertrouwt een Dordrechts kunstminnend koppel mij toe, “Gisteren hebben we de tentoonstelling ook al bekeken. Zelf verzamelen we geen kunst… Maar niet omdat we het niet kunnen betalen of omdat we er geen plaats voor hebben hoor.”

Een gezelschap uit Frankrijk is ook erg onder de indruk: “We like the exhibition very much. But one question: can you tell us, who is the artist that made this sculpture?” De Franse vrouw wijst vol bewondering op een van de boomstammen in de tentoonstellingszaal, die al sinds 1992 onderdeel zijn van het gebouwontwerp van Rem Koolhaas.

“Twee hoogblonde reïncarnaties van Agnetha van ABBA proberen selfies te maken in de spiegeling van een werk”

Beneden in het café is het feest onder de witte polsbandjes inmiddels losgebarsten. Tenminste: de harde muziek is uptempo en de lichteffecten hallucinant. Ik ontdek ook enkele bierdrinkers, waaronder kunstenaars van werk in de tentoonstelling. Waarover hebben de mensen het hier, vraag ik aan fotograaf Florian. “Vooral over zichzelf!” antwoordt Florian.

En gelukkig, op de valreep lopen er ook nog wat extravagante types de tentoonstellingszaal binnen. Echte eurotrash in postmoderne eclectische stijl. Een bebaarde veertiger in tweed colbert boven ouwe trainingsbroek bekijkt alle kunstwerken nauwgezet. Twee hoogblonde jongedames, reïncarnaties van Agnetha van ABBA in haar beste tijd, sjokken er op hun laklaarsjes verveeld achteraan, trenchcoat van alpacawol losjes over de schouders.

Ze proberen een foto van zichzelf te maken in de spiegeling van het werk ‘Sweaty Sculpture’ van Anouk Kruithof. Ze kijken beteuterd naar het resultaat. Zo blijkt: deze tentoonstelling is niet geschikt voor obsessieve selfie-makers en zelfgeilers. ‘Trouble in Paradise’ is bedoeld voor de echte kunstliefhebber.

Over deze rubriek

Steeds vaker klinkt de zorg dat verschillende groepen in de stad zich opsluiten in ‘parallelle samenlevingen’, dat er ‘kloven’ tussen groepen in de samenleving ontstaan. Is Rotterdam aan het segregeren of hoort dat bij de grote stad? Waar ontmoeten verschillende groepen elkaar nog, en waar verschuilen ze zich? In Ons Kent Ons gaan Ferrie Weeda en Tara Lewis op bezoek bij verschillende Rotterdamse bubbels. Soms met, en soms zonder een glas, eh, bubbels.

Ferrie Weeda

Het bericht Ons kent ons: opening ‘Trouble in Paradise’ in de Kunsthal verscheen eerst op Vers Beton.

Wat betekent de nacht voor de architectuur?

$
0
0

Podcast Architecture City

Podcast Architecture City gaat op pad in de nacht. Wat betekent de nacht voor de architectuur? Ze spreken met Edwin Gardner (Monnik), Iris Dijkstra (LEK Architecten), de Finse architect Teemu Hirvilammi en Vers Beton fotograaf Frank Hanswijk.

Architecture City gaat op pad in de nacht. Als de zon onder is, tonen stad en gebouwen zich van een andere kant. Kantoren, winkels en bedrijven lopen leeg, het lawaai van verkeer verstomt, mensen trekken zich terug in hun huizen. Op andere plekken komt de stad juist tot leven en biedt de nacht een enscenering voor alles wat het daglicht niet verdragen kan. Wat betekent de nacht voor de architectuur?

Architecture City praat met Edwin Gardner (Monnik), medeoprichter van de Rotterdamse Academie voor Stadsastronauten (RASA). Hij is ervan overtuigd dat de stedeling baat heeft bij minder licht en meer nacht en sterren. ‘Dark Sky Parks’ als het Waddengebied herinneren ons eraan dat wij passagiers zijn op het ruimteschip aarde. Iris Dijkstra (LEK Architecten) is lichtarchitect. In het Nachtlab doet zij samen met Gardner en andere ontwerpers en wetenschappers ontwerpend onderzoek naar duisternis in de stad. Wat doet licht met mens, dier en plant?

Ook spreekt Architecture City met de Finse architect Teemu Hirvilammi, oprichter van Hirvilammi architects en visiting professor van Guandong University of Technology. Hoe is het om architectuur te maken voor een land waar het ‘s winters zestien uur lang donker is? Fotograaf Frank Hanswijk vertelt over zijn tochten in de nacht. Hij maakte ‘nachtschappen’ van Rotterdam, Keulen, Oostende en Zaragoza. In zijn foto’s zien we het andere gezicht van de stad: wat overdag sleets en alledaags is, toont ’s nachts zijn duistere schoonheid.

Tussen de gesprekken door hoor je miniaturen over architectuur en de nacht.

In de talkshow Architecture City op het Rotterdamse radiostation Operator duiken Jorn Konijn, Catja Edens en Teun van den Ende elke aflevering in een thema waarmee je je kijk op architectuur opfrist en verdiept.

Luister terug: Architecture City

Teun van den Ende

Het bericht Wat betekent de nacht voor de architectuur? verscheen eerst op Vers Beton.

Feis was de spil in de terugkeer van Rotterdam Hiphophoofdstad

$
0
0

Op Nieuwjaarsdag werd Faisal Mssyeh alias Feis (32) doodgeschoten op de Nieuwe Binnenweg. Rotterdam verloor een inwoner, buurtvader en stadsambassadeur. Maar ook: een spil in de lokale en landelijke hiphopscene. Feis’ oeuvre en carrière illustreren sprekend de ontwikkeling die de hiphopcultuur doormaakte, van underground naar pop.

Op 29 december 2005 zie ik Feis voor het eerst. Het moet een van zijn eerste optredens zijn, die avond in Waterfront. Hiphop opereert nog ondergronds. Het is veelzeggend dat je in de bunker aan de Boompjeskade geen telefonisch bereik hebt, afgesloten bent van de buitenwereld.

Zestien acts uit Rotterdam presenteren hier hun bijdragen aan de cd What’s Da Flavor?! Dat compilatiealbum klinkt volgens samensteller D-Son ‘alsof je zestig minuten door de wijken van Rotterdam loopt’. Elke bezoeker krijgt zo’n rondleiding-op-compact-disk mee naar huis.


“Ik ben de meest besproken rapper uit Rotterdam op Winne na.” Feis, ‘Penne Penne’, 2005, CD

In de maanden voorafgaand aan 29 december 2005 heb ik Nederhop grijsgedraaid. Jawat, Typhoon en Opgezwolle voeren mijn iPod-afspeellijst aan. Top Notch, het label van Kees de Koning, herbergt de rappers die het ‘Verre Oosten’ aan de A28 vertegenwoordigen. Hun raps steken talig vernuftig in elkaar en sluiten redelijk aan bij de belevingswereld van een vijftienjarige die met een XL-shirt en Yankeespet zijn dorpse afkomst tracht te camoufleren. Fakkeldragers, noemen de Zwollenaren zichzelf. Dat is volgens goed hiphopgebruik multi-interpretabel, maar de associatie met leidsmannen is duidelijk: het onbetwist dominante Nederhopgeluid komt uit Zwolle.

“Tot 2005 kwam het onbetwist dominante Nederhopgeluid uit Zwolle”

Tot 29 december 2005. “Pomp je vuist in de lucht/ Rotterdam is terug!” Gestoken in camouflage-outfit rapt Winne (27) in Waterfront honderden vuisten omhoog. De rapper van West-Kruiskade creëerde in aanloop naar What’s Da Flavor?! al rumoer voor zichzelf met ‘Top 3 MC’. Om het met Winne zelf te zeggen: “Lekte een track op het net met een impact van een Hiroshima/ tsunami of Katrina.”

Op cd en podium beaamt een jonge rapper met rauwe stem die impact: “Beetje arrogant, inderdaad/ Ik ben de meest besproken rapper uit Rotterdam op Winne na.” Deze Feis (19) vormt met Millz en Nella de StraatSoldaten. Feis en zijn brothers in arms komen, net als Winne, van ‘West-Kruis’. De What’s Da Flavor?!-cd lanceert die avond een Rotterdamse raprenaissance waarin Feis een grote rol zal spelen.


“In hiphopland is Rotterdam de hoofdstad.” Feis, ‘Ik haat rappers’, 2006, mp3-download

Top Notch voelt de Rotterdamse golf die Winne en Feis mede inzetten haarfijn aan. Kort na de avond in Waterfront brengt het label de single ‘Rotterdam’ van U-Niq uit. De ‘Universal Novelist Illustrating Quality’ verdiende zijn strepen als Engelstalig MC en opent zijn Nederlandstalige stadsode met: “ik ben de minister-president van de Verenigde Straten!”

Wie een fysiek exemplaar koopt van zijn album Rotterdam (2006), krijgt de Rotterdam-mixtape er gratis bij, waarop de ‘Minister-president van de Verenigde Straten’ zijn kabinet presenteert. Het omslag van de mixtape lijkt een bordesfoto, maar dan met een trambaan als decor en zonder de witte gezichten die sinds jaar en dag de lakens uitdelen in politiek Den Haag.

In U-Niq’s regeringsploeg functioneert Winne als vicepremier. Hij dicht zichzelf in ieder geval een leidende rol toe als “generaal achter de mic”. De hongerige Feis schikt zich in die hiërarchie. “Geen generaal, ik draag liever het metaal/ en ga alleen voor het papier als een illegaal”, rapt hij op ‘Klagen’. Winne is de verstandige voorganger, Feis levert de rauwe punchlines en straatmentaliteit waar veel rapfans van smullen. In dit kabinet is Feis de straatssecretaris. Hij herbevestigt een beeld dat tot de Rotterdam-mixtape ondergesneeuwd was: Rotterdam als hiphophoofdstad.  

De havenstad kan immers bogen op een rijke hiphophistorie, zoals te zien is in de hiphopdocu ‘Walkmen’ (2002) van Mike Redman. In de jaren tachtig vloeiden alle elementen van de hiphopcultuur samen op Rotterdamse straten en podia. Dat schiep een vruchtbaar hiphopklimaat, getuige het boek Hiphopstad Rotterdam, dat SKVR uitgaf in 2009. Hierin staan de verhalen opgetekend van lokale hiphoppioniers als DJ DCS, DJ Alien en breakers Carlos Rocha en Paulo Nuñes. Dankzij het jeugdbeleid in dit PvdA-tijdperk konden bijvoorbeeld buurthuizen in Crooswijk en Delfshaven jongeren de ruimte bieden om zich te ontwikkelen als dj, breakdancer, graffitispuiter of rapper.

Naarmate de Rotterdamse skyline en housemuziek grotere hoogtes bereiken in de jaren negentig neemt de havenstedelijke hiphophoogtij af. Rappen in het Nederlands wordt gangbaar en respectievelijk Amsterdam (Osdorp Posse, Spookrijders), Breda (Extince) en Zwolle (Opgezwolle en hun Fakkelbrigadiers) trekken de aandacht naar zich toe als hiphophotspots. Acts uit Rotterdam als E-Life, Postmen en U-Niq rappen, een zoute uitval daargelaten, stug door in het Engels.

Rond de eeuwwisseling heeft Rotterdam een klassiek hiphopimago. Geen Manhattan aan de Maas maar de Bronx aan de Botlek! Aan dat oldschoolimago – er gebeurde een boel, maar nu gebeurt het ergens anders – kunnen Def Rhymz en Duvelduvel, Rotterdamse acts die getekend zijn bij Top Notch, weinig veranderen. Zij opereren te veel op zichzelf of te ver buiten directe stadscontext om te spreken van een Rotterdamse beweging.

“De groep rond minister-president U-Niq, generaal Winne en straatssecretaris Feis straalt voor het eerst weer eendracht uit”

De groep rond minister-president U-Niq, generaal Winne en straatssecretaris Feis straalt voor het eerst weer eendracht uit. Met Alex & Crimson, Alee Rock, Eddy Ra en Millz vormen zij een legioen waarnaar ze verwijzen als De Kazerne. In beeld en tekst wordt bijgedragen aan het beeld van een haast militaristische groepering, een beetje à la Public Enemy – dat zich in de jaren tachtig verenigde om een vuist te maken tegen Amerikaans beleid dat zwarte gemeenschappen verscheurt met stadsvernieuwing en doorgeslagen drugsoorlogen.

Het is lastig te zeggen in hoeverre maatschappelijke onvrede de kiem was voor De Kazerne; hun muziek is niet zo expliciet politiek als die van Public Enemy. Feit is wel dat Rotterdam dankzij De Kazerne, later beter bekend geworden als Ecktuh Ecktuh, met stip op de hiphopkaart terugkeert. Terwijl Winne en Feis collega’s schofferen op ‘Ik haat rappers’ (2006), stelt Feis nonchalant: “In hiphopland is Rotterdam de hoofdstad”. Is dat geen politiek statement? Pomp je vuist in de lucht, Rotterdam is terug!


“Ik droomde effe dat ik droomde effe/ stopte met blowen, begon aan m’n droom te werken.” Feis, 101 Barz Wintersessie 4, 2007, 101. TV & YouTube 

De opkomst van internet en de downloadcultuur die daarmee gepaard gaat zijn belangrijke factoren in de opmars van hiphop. Muziek wordt anders geconsumeerd. Op fora als ML75 en NLhiphop laten rappers proefballonnetjes op en wisselen gebruikers en masse muziekdownloads uit. Terwijl de relatie met Hilversum aanscherpen belangrijk blijft, biedt internet rappers de gelegenheid om hun goederen – buiten traditionele poortwachters om – aan de man te brengen. Feis’ carrière lijkt in het kader van zo’n wereldwijde technologierevolutie futiel, maar zij is juist tekenend voor de invloed die de mediarevolutie heeft op de hiphopcultuur.

Net als veel Amerikaanse rappers rukte Feis op vanuit de underground via bijdragen aan fysieke cd’s die dienen als promotiemateriaal. De losse mp3-downloads die volgen doen het opgewarmde publiek verlangen naar een album. Als Feis, in aanloop naar dat debuutalbum zijn Gebouwd Voor Dit EP uitbrengt in 2014, verkoopt hij cd’tjes uit zijn kofferbak. Die ambachtelijke hosselmentaliteit is een teken dat Feis in verbinding staat met de straat, de bakermat van hiphop. Feis is een eckte mannetje uit West: eerlijk, rauw, niet vergeten waar hij vandaan komt.

“Ook wat beeld betreft bevindt Feis zich op het snijvlak van de mediarevolutie”

Ook wat beeld betreft bevindt Feis zich op het snijvlak van de mediarevolutie. In 2006 bereiken zijn straatverhalen nog veel jongeren via de kabel: de video ‘Klein klein jongetje’ van U-Niq en Feis wordt vaak uitgezonden op The Box. De zender probeert TMF en MTV met een ‘urban format’ publiek af te snoepen, maar The Box is geen lang leven beschoren omdat de muziekbeleving van jongeren digitaliseert met de groei van YouTube. Daar wordt duidelijk dat hiphop te groot is om nog te spreken van een subcultuur. 

De slagkracht van eigenbodemhiphop begint Nederland te dagen als de 101Barz Wintersessie 4 een miljoen views haalt. Die sessie van Feis en Winne uit 2007 staat nu nog in veel geheugens gegrift. 101Barz, het online hiphopplatform van rapper en presentator Rotjoch, ontpopt zich in de jaren ’10 tot de plek waar rappers laten zien wat ze in huis hebben. Bij het tienjarig jubileum van 101Barz in 2016 roepen hitrappers als Jonna Fraser, LouisVos en SFB, de sessie waarin Feis rapt “ik droomde effe dat ik droomde effe/ stopte met blowen, begon aan mijn droom te werken”, uit tot absolute klassieker.

“De sessiementaliteit verandert de hipheconomie: je hoeft niet meer een album uit te brengen om relevant te blijven”

Onder invloed van 101Barz ontstaat een sessiementaliteit in Nederland. De cyphers waarin rappers freestyleden op straat krijgen hitpotentie door het gigantische YouTubepubliek. De sessiementaliteit verandert de hiphopeconomie: je hoeft als rapper niet meer een album uit te brengen om relevant te blijven, indruk maken in sessies volstaat. Feis is er een ster in, getuige de waardering voor zijn bijdragen aan Lijn 5-, 101Barz- en The Pickup-sessies. Behalve aan zijn droom werkt Feis ook nog altijd aan Hard Van Buiten, Gebroken van Binnen, het album dat hij in 2009 al aankondigde.


“Feis is slechts een rapper/ Maar misschien doe ik morgen weer een poging de wereld te redden.” Feis, ‘Superman’, 2014, iTunes & Spotify

Fans krijgen in 2014 meer dan ze durven hopen: Feis releaset in de zomer zijn EP met tien nummers (Gebouwd Voor Dit) en in november verschijnt zijn debuutalbum. Het album, genaamd Hard Van Buiten, Gebroken Van Binnen, laat luisteraars kennismaken met een andere, gevoeligere Feis. Hij rapt over zijn laksheid (‘Hard van Buiten’), over stukgelopen relaties (‘Loslaten’) en over zijn onvermogen om invloed uit te oefenen op de wereld: “ik ben geen Superman, anders zou ik de wereld redden”.

Op dit album vind je niet de eerder voor hem kenmerkende “pief-paf-poef-shit”, stelt Feis. Die shit staat al op de EP Gebouwd Voor Dit. In ‘Tak Taki’ en ‘Wolverine’ wemelt het inderdaad van toespelingen op vuurwapens en drugshandel. “Money, drugs, hoeren, die stupid n*gga shit die ik wil horen nu!” Allicht plukten Ebru Umar en burgemeester Aboutaleb deze twee nummers uit zijn oeuvre toen ze geweldsverheerlijking in rap aankaartten, daags na de dood van Feis.

“De reflex om rapmuziek met daadwerkelijk geweld in verband te brengen heerst al jaren in Amerika”

Op 1 januari 2019 wordt Faisal Mssyeh (32) doodgeschoten op de Nieuwe Binnenweg, in ‘zijn’ West. Terwijl er wordt gerouwd door familie, collega-rappers en Rotterdam-West, belandt Feis – dodelijk slachtoffer van een ruzie die hij wilde sussen –  in de politieke arena als gecriminaliseerde rapper.

De reflex om rapmuziek met daadwerkelijk geweld in verband te brengen heerst al jaren in Amerika. In Hip Hop Wars (2008) laat socioloog Tricia Rose zien hoe dat mechanisme werkt. Rapteksten worden strikt autobiografisch geïnterpreteerd ten dienste van een politiek punt. Terwijl de fictionele finesse van rap, laat staan de sociaaleconomische ontstaanscontext, wordt veronachtzaamd. Rose: “What may appear to be genuine concern over violence in entertainment winds up stigmatizing some expressions (rap music) and the groups with which they are associated (black youth).”

Rose loochent dergelijke decontextualiseringen van rap, waarmee politici de institutionele oorzaken van sociale problemen – en daarmee hun eigen verantwoordelijkheid – bagatelliseren door schuld in de schoenen te schuiven van individuele rappers. Rap is geen verheerlijking, maar een vermaatschappelijking van de sociale problemen waarvan de makers vinden dat die niet (hoog genoeg) op de culturele en politieke agenda staan, stelt ze. Toch vindt Rose dat rappers niet zomaar van alles mogen roepen omdat hun omgeving nu eenmaal gewelddadiger is dan andere. Een gewelddadig narratief verkoopt goed; rappers moeten hun verantwoordelijkheid nemen door ook de minder florissante kanten van het straatleven te laten zien, meent Rose.

“De façade van straatrap wordt vrijwel nergens zo goed gethematiseerd als op ‘Hard Van Buiten, Gebroken Van Binnen’”

Dat is precies wat Feis deed in zijn werk. En daarom valt de hiphopgemeenschap, bij monde van journalist Saul van Stapele en Aruna Vermeulen van het Hiphophuis waar Feis muziek opnam, over de woorden van Aboutaleb. Feis liet een clubbanger volgen door tracks over de negatieve gevolgen van zijn drankzucht; Feis springt op ‘Streetlife’ om te benadrukken dat de straat meedogenloos is: “de strap heeft geen respect voor je motherfucking postuur.” De façade van straatrap wordt vrijwel nergens zo goed gethematiseerd als op Hard Van Buiten, Gebroken Van Binnen. De titel alleen al. 


“Maar ik wilde je bedanken effe, je was daar met me.” Winne & Feis, ‘Dankbaar’, 2019, Instagram.

Op de dag dat Feis 33 jaar zou zijn geworden plaatst Winne ‘Dankbaar’ op Instagram. In het laatste filmpje dat Feis postte voor zijn dood spreekt hij de wens uit om in 2019 nieuwe muziek uit te brengen. De opbrengst van ‘Dankbaar’ gaat naar een stichting die in naam van Feis is opgericht om een watervoorziening in Marokko te bouwen, en een opnamestudio voor jonge rappers.

Nobele doelen, al was het natuurlijker geweest als Feis nog had geleefd en via muziek invloed had kunnen uitoefenen. Hij vond zichzelf geen superman, het eckte mannetje uit West, maar Feis heeft wel degelijk talloze mensen geïnspireerd. Kijk alleen al naar de Nederlandse hiphopscene: Ronnie Flex droeg de Popprijs op aan Feis en Boef staat in zijn clubtour stil bij de dood van zijn ‘lievelingstrapper’. Van straatjongens tot studenten wist Feis te raken. Zijn muziek blijft daar met hen.

Feis: “Moet je een nieuw hart? Hier heb je de mijne, man”

Pepijn de Groot

Het bericht Feis was de spil in de terugkeer van Rotterdam Hiphophoofdstad verscheen eerst op Vers Beton.


Andere Rotterdammers: Liefdeskreten van de straatvos

$
0
0

column

Talloze planten en dieren leiden hun leven parallel aan het onze. Zij zijn de Andere Rotterdammers. Stadsecoloog André de Baerdemaeker stelt er maandelijks een paar aan je voor. 

Er klonken ‘s nachts ijselijke kreten door Rotterdam-Noord de afgelopen weken. Wie het slaapkamerraam open liet staan liep gerede kans er rillend wakker van te liggen. Een enkeling waagde het misschien om met gerezen nekharen naar buiten te gluren om te zien wat er aan de hand was. Welk schepsel is in staat zo’n afgrijselijk geluid voort te brengen? En nog belangrijker: welke verschrikkelijke lijdensweg ligt hieraan ten grondslag? Het antwoord: het zijn Rotterdamse straatvossen die zich opmaken voor Valentijnsdag.

Het liefdesleven van de vos voltrekt zich jaarlijks in één hartstochtelijke week waarin het vossenvrouwtje (het moertje, zoals de jager haar noemt) zich kortstondig beschikbaar stelt aan de rekel van haar dromen. Alleen in die korte periode kan zij zwanger worden.

Vossenmannen hebben die week dan ook met grote rode letters in hun agenda genoteerd. Om er zeker van te zijn dat ze het niet vergeten, sprenkelen de dames hun van de hormonen vergeven plasjes op vaste ontmoetingsplaatsen. Zo’n urinoir werkt als een prikbord waar lokale vossen geregeld naar het laatste nieuws komen neuzen. Aantrekkelijk geparfumeerde dames worden al snel op de voet gevolgd door een aanbidder die opgewonden snuffelend geen seconde van haar staart wijkt.

“De vossenversie van First Dates verloopt alleen iets anders dan wij mensen gewend zijn”

De vossenversie van First Dates verloopt iets anders dan wij mensen gewend zijn. Zij negeert hem volledig. Het is alsof je aan tafel zit met iemand die alleen op haar telefoon kijkt. Zie je dan nog maar eens een houding te geven. Het hoort er allemaal bij. Een test. Ze veinst te druk te zijn met iets anders, maar in werkelijkheid houdt ze hem scherp in het oog. Is dit ‘m nou?

Onderwijl gaan haar geuren ook andere rekels niet onopgemerkt voorbij. Hij zal alle zeilen bij moeten zetten om die andere loverboys op afstand te houden. Dominante kerels maken zich kenbaar door in deze periode geregeld luid te keffen. Zo houden zij concurrenten op afstand. Het moertje maakt handig gebruik van deze rivaliteit. Als een ware femme fatale speelt ze de heren tegen elkaar uit, en ze geniet met glinsterende ogen van de schermutselingen.

“Als femme fatale speelt ze de heren tegen elkaar uit, en geniet met glinsterende ogen van de schermutselingen”

Echte vechtpartijen zijn zeldzaam onder vossen. Er komt veel schril gekrijs, geblaas, gekef en gejammer bij kijken, maar toehappen ho maar. Meestal is een schouderduw afdoende om een voortvarende vlegel tot inkeer te brengen. Tegen de tijd dat de moervos haar eisprong heeft, is de kans groot dat zij met de grootste en sterkste rekel uit de buurt is overgebleven.

Op Valentijnsdag zoeken zij samen een stil, romantisch plekje. De teleurgestelde jonge rekels zijn afgedropen en zullen moeten wachten tot volgend jaar. Misschien kunnen zij zich troosten met een natgeregende doos bonbons in de bosjes. Weggesmeten na een mislukte valentijnsdate.

André de Baerdemaeker

Het bericht Andere Rotterdammers: Liefdeskreten van de straatvos verscheen eerst op Vers Beton.

Ik hoef niet op vakantie want: Tec Art in Worm

$
0
0

visuele column

Op vakantie? Nergens voor nodig. IkRotterdam tekent voor je uit waarom we gewoon in in onze eigen stad moeten blijven. Om een festival voor kunst, muziek en creatieve technologie te bezoeken bijvoorbeeld.

IkRotterdam ontdekte in de zijstraten van Witte de With een nogal opvallende verschijning. Deze gigantische robot van kunstenaar Jelle de Graaf schitterde van 6-10 februari op het TEC ART festival in WORM.

IkRotterdam

Het bericht Ik hoef niet op vakantie want: Tec Art in Worm verscheen eerst op Vers Beton.

Een ode aan het lekken

$
0
0

Wethouder Adriaan Visser lekte een vertrouwelijk document en trad af. Guido van Eijck vreest voor het voortbestaan van de edele kunst van het lekken.

Het feit dat Adriaan Visser geheime stukken met de pers deelde om zijn hachje te redden, daar kun je vanalles van vinden. Je zou het, zoals voormalig raadslid Jos Verveen, “georganiseerde criminaliteit” kunnen noemen. Of een “vermeend crimineel” in een “bananenrepubliek”, om te spreken met Stephan van Baarle (Denk) in de gemeenteraad. Een ex-politieman deed zelfs aangifte omdat hier sprake was van “ondermijning van de democratie”. Morele ophef was er alom.

“Waarom zou de risico-analyse van een project met een hoop publiek geld, überhaupt vertrouwelijk moeten zijn?”

Maar een andere manier om ernaar te kijken, is dat lekken een heel belangrijke functie heeft, en wel: informatie publiek maken. Het mag geen verrassing zijn dat Adriaan Visser zijn straatje wilde schoonvegen, na een felle aanval van de Rekenkamer op zijn betrokkenheid bij het Schieblock-debacle. Hij had er dus duidelijk belang bij om zijn imago via de media op te poetsen.

Toch kan de informatie die op zo’n moment boven tafel komt waardevol zijn voor het publiek. Je kunt je immers ook afvragen waarom een risico-analyse over een project waarmee een hoop publiek geld gemoeid was, überhaupt vertrouwelijk zou moeten zijn. En waarom dat tien jaar na dato nog steeds het geheim is.

Openbaarheid

De affaire Visser is wel een bijzondere. Allereerste omdat deze zich volledig in de openbaarheid afspeelt. Het lek zelf was bedoeld om geheim te blijven, maar kwam aan het licht. Daardoor zien we de macht in al haar lelijkheid en hardheid: bestuurders die met elkaar onder één hoedje spelen, concurrerende partijen die een slaatje uit de crisis proberen te slaan, de oppositie die bloed ruikt.

“Door dit lek dat openbaar werd, zien we de macht in al haar lelijkheid”

Daarnaast is het opmerkelijk dat het om een gecoördineerd lek gaat vanuit het Stadhuis. Een afgestemde poging om de publieke opinie te beïnvloeden. Eentje waarbij waarschijnlijk meerdere wethouders en zelfs raadsleden betrokken zijn. Vooral dat laatste is pikant, aangezien raadsleden nu juist worden geacht de macht te controleren. Zo blijft er van de scheiding der machten weinig over.

Tot zover de terechte ophef. Maar het lekken an sich, het in vertrouwen delen van informatie: is dat de morele verontwaardiging waard?

De enige manier

Lekken en heimelijke achtergrondgesprekken zijn vaak de enige manier om bij informatie te komen die anders ontoegankelijk blijft. Bestuurders, politici en mensen uit het bedrijfsleven kiezen hun momenten van openbaarheid het liefste zelf. Want informatie die buiten de geijkte kanalen om de wereld in gaat, dat is een potentieel conflict.

Je zou het lekken van vertrouwelijke informatie in twee categorieën kunnen verdelen. Ten eerste: uit burgerlijke ongehoorzaamheid. Uit het verlangen om misstanden aan de kaak te stellen of uit ethische wroeging.

Denk aan de stroom aan onthullingen van Wikileaks over Guantanamo Bay of aan de video van een Amerikaanse luchtaanval in Bagdad die bijna twintig onschuldige mensen het leven kostte. Dankzij  Edward Snowden weten we hoe geheime diensten onschuldige burgers monitoren. Zonder klokkenluider Christopher Wylie waren we nooit te weten gekomen hoe databedrijf Cambridge Analytica via Facebook verkiezingen kon beïnvloeden. En dankzij de Paradise Papers, Panama Papers, Swiss Leaks en andere grote data-lekken weten we nu hoe multinationals massaal hun belastingen ontwijken.

Dit soort burgerlijke ongehoorzaamheid is niet zonder risico’s, bewijst het lot van de lekkers: Chelsea Maning werd veroordeeld tot 35 jaar cel (maar kwam vervroegd vrij), Julien Assange leeft al zeven jaar in de ambassade van Ecuador in Londen en Edward Snowden kreeg politiek asiel in Rusland. (En vooruit: Christopher Wylie vond een baan bij H&M).

 

“Zonder lekken wisten we stukken minder over de chaos binnen de regering van Amerika”

Maar het tweede soort lek ontstaat uit berekenend eigenbelang. Dus: Adriaan Visser, die in een vlaag van hoogmoed de politieke opinie wil beïnvloeden, door journalisten vertrouwelijke informatie toe te spelen. Maar reken daartoe ook de achtergrond of ‘deep background’-gesprekken bij gratie waarvan de politieke journalistiek bestaat.

Een harde scheidslijn tussen die twee is nauwelijks te trekken. Denk eens aan de onophoudelijke nieuwsstroom die uit het Witte Huis van Donald Trump komt. Uit Michael Wolffs boek Fire and Fury weten we dat juist de interne machtsstrijd een schat aan informatie oplevert. Adviseurs Ivanka Trump en Jared Kushner die strateeg Steve Bannon een hak wilden  zetten, die op zijn beurt chief of staff Reince Priebus een hak wilde zetten. Ze vochten hun vetes uit via de pers.

Ze lekten uit cynisch opportunisme, zeker. Maar zonder die informatie wisten we nu een stuk minder over de chaos binnen de regering van het machtigste land op aarde. Het is aan de journalist om een afweging te maken hoe hij of zij die informatie moet beoordelen en gebruiken.

Dichte luiken

“Wat als de morele verontwaardiging over deze lek-affaire, inderdaad tot meer geslotenheid leidt?”

Zelf heb ik in een halve week tijd al twee keer dezelfde grap mogen aanhoren. Als reactie op een vraag van mij, kreeg ik: “Als ik maar niet als Adriaan eindig” (die informatie deel ik op achtergrondbasis met de lezer). Een geintje natuurlijk. Maar toch zorgelijk. Want wat nu als de morele verontwaardiging over een wethouder die geheime informatie deelt, inderdaad tot meer geslotenheid leidt? Tot luiken die nog net iets dichter blijven. En tot nog meer beleidsstukken waar het stempel ‘vertrouwelijk’ op staat?

Daarom wil ik graag bij dezen het volgende zeggen tegen alle bestuurders, raadsleden, ambtenaren en CEO’s in deze stad: lek lekker door. Bij mij bent u veilig.

Guido van Eijck

Het bericht Een ode aan het lekken verscheen eerst op Vers Beton.

#3 – De Ridder van Rotterdam

$
0
0

Maandelijks feuilleton

Vers Beton presenteert een fictieverhaal met elke maand een nieuwe aflevering van Daphne Huisden. In de vorige aflevering: Senna en haar oma vinden in hun zoektocht naar de Ridder van Rotterdam een schetsboek in de Schoonderloostraat. 

Oma had gelijk. Het spoor was inderdaad nog warm.

            Ik bladerde door het schetsboek. Op elke pagina stond wel een aanwijzing. Zo was er een schets van de Hofpleinfontein waar een geharnaste figuur uit het water kroop en een tekening van de Erasmusbrug waar de ridder te paard met uitgestoken lans overheen galoppeerde. Hij was overal. En onder alle tekeningen stonden dezelfde krullende letters als op het schutblad: Maarten.

            ‘Deze heb je vorige week gevonden?’ vroeg oma Broere die over mijn schouder meekeek.

            ‘Klopt!’ riep Ab. ‘Met een doosje kleurpotloden. Ik dacht eerst nog dat ie van een van de vrijwilligers was, maar er werkt hier geen Maarten.’

            Er stonden geen mensen op Maartens tekeningen. Het was alsof de ridder alleen verscheen als er verder niemand in de buurt was. Maar op de laatste pagina was een stripfiguurtje getekend met een grote bos krullen. Hij lag in een hangmat die tussen twee hoge bomen was geknoopt. Dat moest Maarten zelf zijn. Door de takken van de rechterboom was een bekende toren te zien. Ik stootte oma aan. ‘De Euromast,’ fluisterde ik. ‘We moeten naar het park, oma.’

            Ab leunde naar voren op zijn stoel. ‘Wat zeg je nou? Zoek je een hark?’

            ‘We gaan ervandoor, Ab!’ Oma sloeg het schetsboek dicht. ‘Mogen we deze van je lenen?’

#2 – De Ridder van Rotterdam

Vijf minuten later zat ik achterop de scooter met het schetsboek veilig in mijn rugtas en mijn armen stevig om oma’s middel. Ab zwaaide ons uit toen we knetterend de Schoonderloostraat uitreden. Het begon al te schemeren toen we langs het Lloydkwartier scheurden en tegen de tijd dat ze de scooter aan de voet van de Euromast parkeerde was de zon bijna helemaal verdwenen. Ik was nog nooit in het donker in het park geweest.

            ‘Moeten we nog niet naar huis?’ vroeg ik een beetje zenuwachtig.

            ‘Morgen is het zaterdag, Senna. Je hoeft niet vroeg op.’

            ‘Maar,’ begon ik aarzelend, ‘volgens de vader van Patrick kun je beter niet in het park komen na zonsondergang. En die werkt bij de politie, dus die-’

            ‘Dus die zou moeten weten dat het park de hele dag geopend is. Voor iedereen.’

            ‘Maar hoe moeten we Maarten vinden in het donker?’

            Oma Broere wipte het zadel van de scooter omhoog en met een triomfantelijk gezicht toverde ze een zaklamp tevoorschijn.

Bij het licht van de zaklamp dwaalden we over verharde paden en baanden we ons een weg dwars door de struiken. Ik liep in oma’s voetstappen en probeerde niet te luisteren naar het geritsel in de bosjes en de takken die onheilspellend kraakten. Toen we plotseling iemand hoorden hoesten, greep ik snel haar hand vast. Oma stond stil. Door de takken van een beukenboom doemde de Euromast op. ‘Hij moet hier ergens zijn,’ mompelde ze.

            Op dat moment dwarrelden er een paar blaadjes naar beneden. Oma richtte de zaklamp omhoog en daar, boven onze hoofden, gespannen tussen twee dikke beuken, hing een hangmat. Er lag iemand in. Iemand met een flinke bos krullen en grote ogen die nieuwsgierig op ons neerkeken. Ik ging op mijn tenen staan en hield het schetsboek omhoog. ‘Bent u Maarten?’

            Zijn ogen werden nog groter. Hij deed me denken aan een kat uit een verhaal dat mijn vader me had voorgelezen. Een kat die in een grijns kon veranderen. Soepel klom hij naar beneden en griste het boek uit mijn handen. ‘Wat een geluk! Ik dacht dat hij voorgoed verloren was! Hoe kom je hieraan? En wat is je naam?’

            ‘Gevonden in de Schoonderloostraat. Ik ben Senna en dit is mijn oma en wij zijn op zoek naar het spook van de ridder van Rotterdam.’

            ‘De ridder hè? Heeft hij jullie op mijn pad gebracht? De ridder ziet alleen mensen die over het hoofd worden gezien. Onzichtbare mensen.’ Hij grijnsde zo breed dat er scheurtjes in zijn lippen verschenen. Er zaten donkere plekjes op zijn tanden. Maarten was een van die mensen die mijn moeder uit de weg ging omdat ze ‘altijd iets van je moesten’. Maar oma zei altijd dat mensen die niets van je moesten niet bestonden.

            ‘Waarom slaapt u in het park?’ vroeg ik. ‘Heeft u geen huis?’

“Maarten was een van die mensen die mijn moeder uit de weg ging omdat ze ‘altijd iets van je moesten’”

‘Ik ben vrij om te gaan waar ik wil,’ zei Maarten, ‘dat is een wezenlijk verschil. Heel de aarde is mijn vaderland. Ik leef van de hand in de tand. Ik heb niets nodig, alleen mijn verstand.’  

            ‘Weet u waar we de ridder kunnen vinden?’

            Maarten nam me onderzoekend op. ‘De ridder komt als hij komt,’ zei hij raadselachtig.

            ‘Kun je misschien iets specifieker zijn?’ zei oma.

            ‘Hij gaat als hij gaat.’

            ‘Maar waar is hij nu?’ vroeg ik ongeduldig. ‘Want ik wil weten waarom mijn moeder doet alsof mijn vader nooit heeft bestaan, en waarom sommige mensen meer pech hebben dan anderen, want het lijkt me toch niet heel eerlijk dat u in een boom moet wonen.’

            ‘Je bent nieuwsgierig jij, en voor je leeftijd misschien iets te wijs,’ zei Maarten. ‘Maar bewaar je geduld: elke zoektocht heeft een prijs.’

            Oma haalde haar portemonnee tevoorschijn. Maar toen ze Maarten een briefje toe wilde steken, schudde hij beledigd zijn hoofd. Hij klemde zijn schetsboek stevig vast en zei: ‘Ik heb al heel lang geen bezoek meer gehad, dus jullie komst is voor mij beloning zat. Nou, luister goed, de ridder gaat weleens op bedevaart naar het zuiden. Naar een plek waar de klokken op zondag nog luiden, een plek die door een stoute hertog werd gedoopt, maar door nuchtere tongen zijn uitspraak ontloopt. Misschien vind je daar waar je naar zocht. Ik wens jullie veel geluk op jullie tocht.’ Hij maakte aanstalten om de boom weer in te klimmen, maar voor hij dat kon doen duwde oma alsnog het briefje in zijn jaszak. ‘Voor nieuwe potloden. Van lucht kun je niet tekenen.’

            We keken Maarten na tot hij weer in zijn hangmat gekropen was. Toen gingen we terug naar de scooter. Er viel een druppel op mijn hoofd en ik sjokte enigszins teleurgesteld achter oma aan.        

            ‘Een bedevaart naar het zuiden? Nu weten we nog niks.’

            ‘O nee?’ zei oma. ‘Volgens mij weet ik precies waar we naartoe moeten!’

Daphne Huisden

Het bericht #3 – De Ridder van Rotterdam verscheen eerst op Vers Beton.

Blijft Rotterdam vers beton verslinden, of mag het beton ook tweedehands zijn?

$
0
0

Deel 1 van een serie

Meer dan de helft van het ‘afval’ in de Rotterdamse bouw bestaat uit beton. En dat wordt nog niet gerecycled. In dit eerste deel van een serie over afvalstromen in de stad, bespreekt Teun van den Ende met experts wat er te winnen valt in hergebruik van beton.

In de huidige Rotterdamse bouw- en sloopprojecten wordt bijna alle beton tot puin gebroken en onder de grond gestopt, als fundering in de grond-, weg- en waterbouw. Een voorbeeld van downcycling, allesbehalve circulair dus. In dit lozen van puin zit een enorm financieel waardeverlies – of een onderbenutting van het financieel potentieel – dat is maar net hoe je het ziet.

Het recent verschenen onderzoeksrapport ‘Circulair Rotterdam – kansen voor nieuwe banen in een afvalvrije economie’ is er duidelijk over: het roer moet om, al is het maar vanwege de groeiende werkgelegenheid die een overgang naar een circulaire economie biedt. Het rapport maakt onderscheid in vier soorten afvalstromen in de stad: voedsel, consumptiegoederen, de zorg en de bouw. De auteurs (BlueCity, Metabolic, Spring Associates en Circle Economy) benadrukken ook dat er enorme kansen gemist worden om, onder andere in de bouw, om de reststromen weer te benutten.

“Het is hoog tijd dat Rotterdam zich ontdoet van het stoere wederopbouwretoriek, waarin continu sloop opgevolgd wordt met niet-duurzame nieuwbouw”

Het is hoog tijd dat Rotterdam zich ontdoet van het stoere wederopbouwretoriek van een stad die telkens uit de as herrijst, door continu sloop op te volgen met niet-duurzame nieuwbouw, zo kun je concluderen uit ‘Circulair Rotterdam’. Rotterdamse bouwers, architecten en ingenieurs kunnen aan die omwenteling een bijdrage leveren. We bespraken daarom met verschillende Rotterdamse experts welke kansen er zijn.  

17 opties voor beter betongebruik

Wie de bouwsector een beetje kent, vraagt zich af: hoe begin je vanuit deze uitganspositie in vredesnaam aan een ommekeer naar circulair? Mogelijkheden genoeg, zegt chemisch technoloog Marit van Lieshout, van strategisch milieubeleidsbureau CE Delft. Zij kwam in een studie in 2016 tot maar liefst 17 opties om beton te verduurzamen. Van Lieshout schuift één van de 17 opties naar voren als manier om betonproductie circulair te maken: het produceren van geopolymeer uit cementsteen.

Van Lieshout: “Als je het gebruikte cement in beton, weer in kunt zetten als grondstof voor nieuw cement, dan kun je de hoogste CO2 winst bij het recyclen van beton behalen. Dat kan bijvoorbeeld met een slimbreker, die zorgt dat je het gebruikte cement, het zand en de kiezels als aparte fracties terug kunt winnen. Met dit soort methodes is de milieu-impact van beton met meer dan 30% terug te dringen in de komende tien jaar.”

Een valkuil bij hergebruik van beton vormen de grote emissies die je tijdens het transport veroorzaakt, waarschuwt Van Lieshout: “Ik heb het idee dat mensen een blinde vlek hebben voor de milieukosten voor vervoer. Beton is heel zwaar, je bent eigenlijk gewoon grind en zand aan het vervoeren, terwijl je dat op veel plekken hebt. Dus hergebruik binnen Rotterdam is waarschijnlijk een goed idee, maar vanuit Apeldoorn iets naar Rotterdam brengen, waarschijnlijk niet. ”

“Je bent gewoon grind en zand aan het vervoeren. Binnen Rotterdam is dat nuttig, maar daarbuiten niet”

Het valt Van Lieshout op dat er veel verhalen rondgaan in de branche, die niet allemaal even goed beargumenteerd zijn: “Er zijn heel weinig mensen die precies snappen wat er chemisch gebeurt bij het maken van beton. Ik zou iedereen aanraden om op zoek te gaan naar een wetenschappelijke grond voor argumentatie.”

Het onderzoek naar beton levert continu nieuwe inzichten op. Samen met Jos Kronemeijer van Delta Concrete Consult breidt Van Lieshout de 17 opties voor duurzamer betongebruik, verder uit. “Behalve geopolymeren en cementalternatieven kun je ook kijken naar een wapening van basalt in plaats van staal. Verder vragen we aandacht voor opties zoals pre-casten op locaties niet te ver van de bouwlocatie, modulerend verwarmen of koelen en 3d-printen van beton. Er is een scala aan mogelijkheden, afhankelijk van je locatie en project.”

Ontwerp vanuit hergebruik

Dat circulair werken ook een kwestie van gezond verstand is, toont Césare Peeren met zijn architectenbureau SuperUse Studios al ruim twintig jaar aan. “Zet geen nieuwbouw meer neer maar gebruik alles wat we al hebben opnieuw. Kijk naar de vraag naar woningen: we hebben volgens uiteenlopende schattingen 40 tot 75 miljoen vierkante meter leegstaande kantoren in Nederland. Daar past het miljoen woningen die we de komende decennia nodig hebben prima in.”

“De 40 tot 75 miljoen vierkante meter leegstaande kantoren, daar past het miljoen woningen die we de komende decennia nodig hebben prima in”

Het motto van Peeren zou je haast boeddhistisch kunnen noemen: “Accepteer wat je hebt, en zie er de schoonheid van in.” Het interieur dat SuperUse Studios ontwierp voor WORM, is behalve circulair zelfs grotendeels verplaatsbaar – het overleefde al een verhuizing van Delfshaven naar de Witte de Withstraat. Dat zijn bureau een voorloper in hergebruik in de architectuur is, daar zul je Peeren niet interessant over horen doen: “Elke nieuwe industrie heeft een pioniersfase.”

Liever praat de architect over concrete toepassingen: “Complete kanaalplaatvloeren kun je prima hergebruiken. Zolang het componenten zijn, kan je ze altijd weer ergens inzetten. Sloop wordt vaak met economische redenen beargumenteerd. Maar de nieuwbouw is vooral modieuzer. Voor de betere energieprestatie hoef je echt niet te slopen. Maak liever een paar slimme sneden en wat aanpassingen in de bestaande bouw. Dat kost wat denkwerk, maar je bespaart er zoveel mee.”

Slopen van beton is, daar is hij niet pertinent tegen. Peeren legt uit langs welke ‘ladder’ hij denkt: “Zoek eerst naar opties voor hergebruik van een heel pand. Als dat niet kan, gebruik dan componenten opnieuw. Als dat niet kan, haal stukken uit het gebouw voor hergebruik. Als dat ook afvalt, zou je het beton kunnen recyclen. Als je beton vermaalt en opnieuw gebruikt, doe het dan op de plek waar het al lag, of daar in de buurt. Als je ermee naar Japan moet, dan is dat zeker niet duurzaam.”

“Als de belasting van arbeid naar materiaal verschuift, zul je zien dat we heel anders omgaan met het beton dat we al hebben!”

Over het recent voorstel van de landelijke PvdA voor een CO2-heffing is Peeren kort: “Ga niet méér belasting heffen, maar verplaats de belasting op arbeid naar belasting op materiaal. Arbeid wordt dan ook in Europa goedkoop terwijl grondstoffen en vervoer duurder worden: je zult zien dat we dan heel anders omgaan met het beton dat we al hebben!”

Tot slot wijst hij op de embedded energy in betonnen Rotterdamse gebouwen: “Betonnen casco’s zijn oerdegelijk en prima opnieuw te gebruiken. Het voordeel van beton is dat het veel massa bezit, deze thermische massa houdt gebouwen van nature op een stabiele temperatuur en is daardoor qua energieverbruik weer erg duurzaam.”

Vers of tweedehands beton?

Hoewel van alles mogelijk is met bestaand beton, produceert de bouw op volle toeren vers beton. Die productie heeft een enorme milieu-impact. Terwijl nieuwbouwprojecten niet minder fraai worden door de toepassing van hergebruikt beton.

“Het is merkwaardig dat betonrecycling in de conservatieve bouwsector nog nauwelijks voet aan de grond heeft gekregen”

Het is daarom merkwaardig dat betonrecycling in de bouwsector nog nauwelijks voet aan de grond heeft gekregen. Milieukundige Michel Baars van New Horizon, experts in urban mining, typeert de bouwsector in een interview met het AD als conservatief: “Zo is er een betonakkoord gesloten dat bepaalt dat slechts 5 procent van het nieuwe beton uit hergebruikt materiaal kan bestaan. Wij laten zien dat dat ook 100% kan zijn.”

New Horizon houdt zich bezig met het hergebruik van grondstoffen. De door de chemisch technoloog Koos Schenk ontwikkelde ’smart crusher’ doopten zij om tot de ‘Smart Liberator’ – de naam ’smart crusher’ bleek al gebruikt te worden in de drugsproductie. De machine breekt beton in stukken en zeeft ze voor hergebruik in nieuwbouw met behoud van de belangrijkste materiaaleigenschappen.

Femke Gaykema, ontwikkelingsmanager van woningcorporatie Woonbron, werkt met New Horizon bij het circulair slopen van woningen in Rotterdam en Dordrecht. “Na het hele proces van ontmanteling krijgen we oogstlijsten van onze complexen, compleet met hoeveelheden kozijnen, gipslijsten, alles. In de woningen in Dordrecht bleek beton niet het makkelijkst her te gebruiken materiaal, er zit nog oorlogspuin in sommige woningen.”

Woningcorporatie Woonbron gaat de vrijgekomen materialen niet zelf voor onderhoud of nieuwbouw gebruiken. Dat past niet bij hun kerntaak, legt Gaykema uit. De opslag die nodig is in de overbrugging tussen sloop en nieuwbouw kost bovendien ook geld. New Horizon biedt de ‘oogst’ daarom aan anderen aan. “De baten hiervan dragen ook nog eens bij aan een lagere sloopprijs”, vertelt Gaykema.

Het plan om circulair te slopen ontstond weliswaar vanuit de vraag hoe om te gaan met asbest. Toch leidde dit eerste pilotproject in Dordrecht in 2016 tot het besef dat slopen niet hoeft te leiden tot waardeverlies. Woonbron nam daardoor het voortouw om circulair te gaan slopen, inmiddels volgen ook andere corporaties met hulp van adviseurs en wetenschappers voorzichtige stappen op weg naar een circulaire bouw.

Toch zijn de woningcorporaties maar een van de spelers in de Rotterdamse projectontwikkeling. Daarom mag het van de schrijvers van het rapport ‘Circulair Rotterdam’ best wat sneller. Want de Rotterdamse cirkel is, afgaand op de huidige cijfers, nog lang niet rond. 

Over deze serie

Dit artikel is tot stand gekomen in samenwerking met Blue City. (Benieuwd wat dit inhoudt?) In een serie van vier artikelen onderzoekt Vers Beton welke kansen we laten liggen in de afvalstromen van de stad. Up next: plastic.  Wil je daar alvast meer over weten? Op 19 februari heeft Blue City een thema-avond over verpakkingsplastic.  

Teun van den Ende

Het bericht Blijft Rotterdam vers beton verslinden, of mag het beton ook tweedehands zijn? verscheen eerst op Vers Beton.

Viewing all 2942 articles
Browse latest View live